Centrale Raad van Beroep, 23-02-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:349, 19 / 1104 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 23-02-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:349, 19 / 1104 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 februari 2023
- Datum publicatie
- 24 februari 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:349
- Zaaknummer
- 19 / 1104 WMO15
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag pgb voor maatwerkvoorziening bestaande uit de aanschaf van een PTSS-hulphond, inclusief training en gebruikskosten. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat een hulphond in het geval van appellant geen passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie.
Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 23 februari 2023
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 januari 2019, 18/2077 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.J.N. Fitters-Roeland hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Mr. I.T.A. Duijs heeft zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld.
De Raad heeft partijen verzocht om zijn uitspraken van 26 januari 20221 te betrekken in hun standpunt. Partijen hebben daarop gereageerd. Appellant heeft daarbij nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2022. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Duijs. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.E. Rietrae.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant, geboren in 1961, is onder meer bekend met een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Appellant ondervindt door zijn PTSS beperkingen bij zijn zelfredzaamheid en participatie. Hij heeft melding gedaan bij het college van zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning en daarbij aangegeven in aanmerking te willen komen voor een PTSS-hulphond. Het college heeft een onderzoek ingesteld.
Appellant heeft vervolgens een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aangevraagd bestaande uit de aanschaf van een PTSShulphond, inclusief training en gebruikskosten in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Bij besluit van 28 februari 2018 heeft het college de aanvraag afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft het college nader onderzoek verricht naar de problematiek van appellant. Het college heeft appellant gevraagd een zogenoemd Onderzoeksformulier Wmo 2015 in te vullen. In dit formulier heeft appellant te kennen gegeven dat hij problemen ervaart bij onder meer het halen van boodschappen, het zich verplaatsen in de omgeving van de woning en in de regio, het hebben van sociale contacten, het meedoen aan activiteiten, het regelen van het dagelijks leven en bij dagbesteding zoals werk, school en hobby’s. Volgens appellant kunnen zijn problemen worden opgelost of verminderd door de inzet van een hulphond. Ook is gebleken dat appellant tweemaal – via Hulphond Nederland – een hulphond heeft gehad en dat deze plaatsingen zijn mislukt omdat de honden niet goed konden omgaan met de klachten van appellant.
Bij besluit van 20 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het college, onder verwijzing naar een advies van Trivium Plus van 24 mei 2018, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 februari 2018 ongegrond verklaard. Volgens het college heeft de inzet van een PTSShulphond een overwegend therapeutische doelstelling en vallen de kosten daarvan niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde hulphond geen passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van appellant, omdat er nog onvoldoende wetenschappelijk onderzoek is verricht naar de effectiviteit van hulphonden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de met de inzet van de PTSS-hulphond nagestreefde doelen primair zijn gericht op de behandeling van de stoornissen van appellant en daarmee een therapeutische functie hebben. Behandeling van stoornissen valt echter niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015. Daarom is de rechtbank van oordeel dat een PTSS-hulphond voor appellant niet kan worden aangemerkt als een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft betwist dat de inzet van een PTSS-hulphond primair een therapeutische functie heeft. Volgens appellant is het primaire doel van de inzet van de PTSS-hulphond het verbeteren van zijn zelfredzaamheid en participatie. Appellant heeft verder aangevoerd dat er inmiddels meer wetenschappelijk bewijs is voor de effectiviteit van hulphonden. Hij heeft een tweetal persberichten overgelegd waarin kort verslag wordt gedaan van de bevindingen van recente onderzoeken van de Universiteit Utrecht en van de Radboud Universiteit en de Politieacademie.
Het college heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en zijn stelling dat de inzet van een PTSS-hulphond primair een therapeutisch doel dient herhaald. Ook het standpunt dat de effectiviteit van hulphonden niet wetenschappelijk is onderbouwd heeft het college gehandhaafd. Het college heeft ten tijde van de besluitvorming geen verder onderzoek verricht naar een passende bijdrage voor de beperkingen van appellant, omdat appellant niet openstond voor andere oplossingen dan een PTSS-hulphond. Het college heeft er nogmaals op gewezen dat appellant tweemaal eerder een hulphond heeft gehad en dat deze plaatsingen zijn mislukt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is niet in geschil dat uit het door het college verrichte onderzoek blijkt dat appellant beperkingen ervaart in zijn zelfredzaamheid en participatie. Tussen partijen is evenmin in geschil dat appellant ten tijde in geding uitsluitend openstond voor een maatwerkvoorziening bestaande uit de aanschaf van een hond, de opleiding van deze hond tot een PTSS-hulphond en de gebruikskosten van die hond. Tussen partijen is slechts in geschil of het college op goede gronden heeft geweigerd deze specifieke maatwerkvoorziening te verstrekken.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde maatwerkvoorziening niet op grond van de Wmo 2015 verstrekt kan worden omdat deze voorziening een overwegend therapeutische doelstelling heeft. Hiermee miskent het college de betekenis van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Uit deze bepaling vloeit voort dat, in geval van in die bepaling genoemde beperkingen en onder de daar vermelde voorwaarden, het college een maatwerkvoorziening verstrekt waarmee een passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Criterium is dus niet het al of niet aanwezig zijn van een therapeutische doelstelling, maar de mate waarin een voorziening een passende bijdrage vormt aan de zelfredzaamheid en participatie van de betrokkene. Uit eerdere rechtspraak blijkt dan ook dat het niet op voorhand is uitgesloten dat tot verstrekking van een (opleiding tot) PTSS-hulphond wordt overgegaan als dat in een individuele situatie als het meest passend wordt ervaren ter verbetering van de zelfredzaamheid en participatie van een aanvrager.2 De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het college heeft verder aan de weigering van de gevraagde maatwerkvoorziening ten grondslag gelegd dat een PTSS-hulphond in het geval van appellant geen passende bijdrage levert aan zijn zelfredzaamheid en participatie.
De Raad stelt voorop dat het aan het college is om, uitgaande van de vastgestelde problemen in de zelfredzaamheid en participatie en waar mogelijk rekening houdend met de redelijke wensen van de aanvrager, te besluiten op welke wijze wordt voorzien in een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Uit het onderzoek is gebleken dat appellant ten tijde in geding uitsluitend openstond voor een maatwerkvoorziening bestaande uit de aanschaf van een hond en de opleiding van deze hond tot PTSS-hulphond. De Raad begrijpt het standpunt van het college zo dat een PTSS-hulphond geen passende bijdrage is gebleken aan de zelfredzaamheid en participatie van appellant, reeds omdat de plaatsing van een PTSShulphond door de Stichting Hulphond bij appellant tweemaal is mislukt. De honden bleken niet opgewassen tegen de problematiek van appellant en gingen zelf klachten vertonen.
De Raad is van oordeel dat het college op deze manier voldoende heeft gemotiveerd dat een hulphond in het geval van appellant geen passende bijdrage levert. De enkele verwachting van appellant dat een door hem zelf te trainen hulphond van een sterker ras wel tegen zijn problematiek opgewassen zal zijn, is onvoldoende om dit te weerleggen. De overgelegde persberichten over nieuw onderzoek naar de invloed van hulphonden leiden reeds niet tot een ander oordeel, omdat die niet over de situatie van appellant gaan. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, bevestigen.
5. Voor een vergoeding van de proceskosten van appellant bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) S.N. de Groot