Centrale Raad van Beroep, 01-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:379, 20/572 WIA
Centrale Raad van Beroep, 01-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:379, 20/572 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 1 maart 2023
- Datum publicatie
- 2 maart 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:379
- Zaaknummer
- 20/572 WIA
Inhoudsindicatie
Beëindigen WIA-uitkering. Het onderzoek van de deskundige is zorgvuldig geweest. De conclusie van de deskundige dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante wordt gevolgd. Dit betekent dat het Uwv terecht deze functies aan de schatting ten grondslag heeft gelegd.
Uitspraak
Datum uitspraak: 1 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 december 2019, 18/1575 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend, waaronder een rapport van een registerarbeidsdeskundige van 20 april 2020.
De Raad heeft arbeidsdeskundige P.E. Hulsen als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 1 juni 2022 zijn rapport uitgebracht. Partijen hebben hun zienswijzen daarover naar voren gebracht.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Appellante was werkzaam als taxichauffeuse voor gemiddeld 18,45 uur per week bij [naam bedrijf] (ex-werkgever). Op 20 november 2006 heeft zij zich ziek gemeld met psychische en fysieke klachten.
Het Uwv heeft aan appellante per einde wachttijd, 17 november 2008, een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Er konden voor appellante geen functies worden geduid. Per
17 mei 2011 is deze uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Bij brieven van 11 juli 2017 en 25 juli 2017 heeft de ex-werkgever een herbeoordeling aangevraagd, met het verzoek een IVA-uitkering aan appellante toe te kennen. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Een verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 oktober 2017, geldig per 25 september 2017. Deze beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts niet duurzaam. Met inachtneming van deze FML heeft de arbeidsdeskundige geen functies kunnen selecteren. Bij besluit van 9 oktober 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante onveranderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en dat de WIA-uitkering van appellante niet wijzigt. De ex-werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij beslissing op bezwaar van 4 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de ex-werkgever gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, zodat haar WIA-uitkering per 4 augustus 2018 wordt beëindigd. Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 april 2018, een FML van 24 april 2018, geldig per 25 september 2017, en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 mei 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML van 24 april 2018 de belastbaarheid van appellante op een aantal punten aangescherpt. Met inachtneming van deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek verricht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 24 april 2018. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellante in beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd. In wat appellante in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat het Uwv voor appellante geen benutbare mogelijkheden had moeten aannemen. Dat een dergelijke situatie in het verleden wel is aangenomen, is hiervoor onvoldoende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voor appellante functionele mogelijkheden aangenomen. Dit betekent dat het Uwv terecht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft laten beoordelen of appellante met de voor haar vastgestelde belastbaarheid reguliere arbeid kan verrichten.
Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat in beroep de functie administratief medewerker (document scannen) (SBCcode 315133) is komen te vervallen. Hiervoor is de reservefunctie medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) in de plaats gekomen. Aan de schatting liggen nu de functies machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk) (SBCcode 264122), medewerker intern transport (SBC-code 111220) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) ten grondslag. Op basis van deze functies blijft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ongewijzigd minder dan 35%.
Over de beroepsgrond van appellante dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet passend moeten worden geacht, omdat deze functies zijn vermeld op de lijst van niet-eindgeselecteerde functies van de arbeidsdeskundige, heeft de rechtbank het volgende overwogen. Uit de door het Uwv overgelegde CBBS-informatie van 5 oktober 2017 blijkt dat, anders dan het Uwv heeft gesteld, het CBBS wel is geraadpleegd door de arbeidsdeskundige. Het enkele feit dat een eerdere arbeidsdeskundige tot een andere conclusie is gekomen over de geschiktheid van deze functies, betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de heroverweging daarom als onjuist moet worden aangemerkt.
Vervolgens heeft de rechtbank beoordeeld of het Uwv de in beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies terecht geschikt heeft geacht voor appellante uitgaande van de juistheid van de FML van 24 april 2018. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat van de door appellante gestelde overschrijdingen in de functies geen sprake is, en dat de in beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Dit betekent dat het Uwv appellante terecht minder dan 35% arbeidsongeschikt heeft geacht, zodat niet wordt toegekomen aan de vraag of appellante voor een IVA-uitkering in aanmerking komt.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Zij acht zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en daarom niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. De gronden in hoger beroep hebben zich toegespitst op de arbeidskundige beoordeling van de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Appellante heeft in dit kader aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in tegenstelling tot de arbeidsdeskundige, wel functies heeft kunnen selecteren, terwijl in bezwaar méér beperkingen zijn aangenomen. Bovendien zijn de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies door de arbeidsdeskundige expliciet verworpen. Dit blijkt volgens appellante uit het feit dat de functies zijn vermeld op het Overzicht van niet-eindgeselecteerde functies. Appellante heeft in hoger beroep ter onderbouwing van haar standpunt een deskundigenrapport van 20 april 2020 van registerarbeidsdeskundige C.J. Hoogendoorn overgelegd. Hoogendoorn is tot de conclusie gekomen dat de beoordeling in bezwaar door het Uwv niet op een zorgvuldige wijze is uitgevoerd terwijl de voorgaande (her)beoordelingen door het Uwv wel op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Volgens Hoogendoorn vloeit hieruit voort dat als er wel een zorgvuldige en professionele beoordeling door het Uwv had plaatsgevonden, het Uwv ook nu weer tot de conclusie zou zijn gekomen dat appellante volledig arbeidsongeschikt is.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 oktober 2021 overgelegd. Hierin is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd ingegaan op de door Hoogendoorn naar voren gebrachte punten over de arbeidskundige beoordeling door het Uwv. De arbeidsdeskundige is tot de conclusie gekomen dat het rapport van Hoogendoorn geen aanleiding geeft voor een ander standpunt.
Gelet op de verschillende standpunten van partijen over de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, heeft de Raad arbeidsdeskundige Hulsen als deskundige benoemd.
De deskundige is in zijn rapport van 1 juni 2022 tot de conclusie gekomen dat de functies machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk) (SBC-code 264122), medewerker intern transport (SBC-code 111220) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010), die zijn vermeld op het Overzicht niet-eindgeselecteerde functies, in dit geval zijn beoordeeld door de arbeidsdeskundige en vervolgens ongeschikt zijn bevonden. Dit betekent dus dat in dit geval de functies die zijn vermeld op het Overzicht niet-eindgeselecteerde functies expliciet ongeschikt zijn bevonden. Verder heeft de deskundige de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies beoordeeld met inachtneming van de FML van 24 april 2018. De deskundige heeft geconcludeerd dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk) (SBC-code 264122), medewerker intern transport (SBC-code 111220) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
Appellante heeft in reactie op het rapport van de deskundige aangegeven geen opmerkingen te hebben.
Het Uwv heeft een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 augustus 2022 overgelegd. Hierin heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aangegeven dat naar zijn mening het antwoord van de deskundige op de vraag over de niet-eindgeselecteerde functies enige nuancering behoeft. Dat de arbeidsdeskundige alle in de voorselectie gepresenteerde functies heeft verworpen, betekent volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet dat die functies ‘expliciet’ ongeschikt zijn, maar dat de functies naar de mening van de arbeidsdeskundige ongeschikt zijn. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de conclusie van de deskundige over de geschiktheid van de geduide functies onderschreven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGAvervolguitkering van appellante heeft beëindigd met ingang van 4 augustus 2018.
Appellante heeft in hoger beroep geen specifieke gronden aangevoerd tegen de door het Uwv voor haar vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 24 april 2018, geldig per 25 september 2017. Ook heeft appellante in hoger beroep geen nadere medische stukken overgelegd. Gelet hierop is er geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de FML van 24 april 2018. Het geschil in hoger beroep heeft zich toegespitst op de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk) (SBC-code 264122), medewerker intern transport (SBC-code 111220) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010).
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de door de deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor met betrekking tot het rapport van arbeidsdeskundige Hulsen. Het onderzoek van de deskundige is zorgvuldig geweest. De deskundige heeft naar aanleiding van de vraag over de betekenis van het Overzicht nieteindgeselecteerde functies inzichtelijk gemotiveerd dat het in het algemeen mogelijk is, zoals het Uwv heeft gesteld, dat de functies die op deze lijst zijn vermeld niet expliciet zijn verworpen. Volgens de deskundige is daarvan in dit geval geen sprake omdat er voor appellante nog niet voldoende geschikte functies waren geselecteerd. De deskundige komt daarom tot de conclusie dat in dit geval de functies op het overzicht met nieteindgeselecteerde functies expliciet zijn verworpen door de arbeidsdeskundige. Dit is niet noodzakelijkerwijs functie voor functie gebeurd. De functies kunnen ook categoraal zijn verworpen door de arbeidsdeskundige. Vervolgens heeft de deskundige de geschiktheid van de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies beoordeeld. Daarbij heeft de deskundige specifiek aandacht besteed aan de zogenoemde niet-matchende items in de FML waarop voor appellante beperkingen zijn aangenomen. Ook heeft de deskundige nadere informatie ingewonnen bij arbeidsdeskundige analisten om een goed beeld te krijgen van de werkomstandigheden van de functies. De deskundige heeft voor alle drie de functies uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd dat geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellante, zoals neergelegd in de FML van 24 april 2018.
Uit het deskundigenrapport blijkt dat de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies door de arbeidsdeskundige zijn beoordeeld op geschiktheid en vervolgens zijn verworpen. Dit is in lijn met het standpunt van appellante hierover. Dit betekent echter niet dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het kader van de heroverweging in bezwaar niet meer tot een andere conclusie kan komen over de geschiktheid van deze functies, zoals door de rechtbank terecht is overwogen. De conclusie van de deskundige dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante wordt gevolgd. Dit betekent dat het Uwv terecht deze functies aan de schatting ten grondslag heeft gelegd. Hieruit volgt dat het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellante heeft beëindigd per 4 augustus 2018 op de grondslag dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Gelet hierop wordt niet toegekomen aan de vraag of appellante voor een IVA-uitkering in aanmerking komt.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) E.X.R. Yi