Centrale Raad van Beroep, 28-02-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:389, 20 / 4094 PW
Centrale Raad van Beroep, 28-02-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:389, 20 / 4094 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 28 februari 2023
- Datum publicatie
- 8 maart 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:389
- Zaaknummer
- 20 / 4094 PW
Inhoudsindicatie
Opschorting en intrekking van het recht op bijstand. Machtiging met pasfoto niet verstrekt. Het college heeft, gelet op de uitkomst van het onderzoek en het advies van het Bureau Attaché naar het bezit van onroerend goed in Turkije, aan appellant kunnen verzoeken om een machtiging met pasfoto te verstrekken. Deze gegevens zijn gegevens die van belang zijn voor de verlening van bijstand. Van het niet verstrekken van de gevraagde gegevens kan appellant een verwijt worden gemaakt. Het college was bevoegd om met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op bijstand op te schorten en, na het verstrijken van de geboden hersteltermijn, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW de bijstand in te trekken. De door appellant aangevoerde omstandigheid dat hij de Nederlandse taal niet goed machtig zou zijn, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet mocht overgaan tot opschorting van het recht op en intrekking van de bijstand.
Uitspraak
20 4094 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 oktober 2020, 20/772 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Breda (college)
Datum uitspraak: 28 februari 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Selçuk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft op verzoek van de Raad een aantal vragen beantwoord en nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023. Appellant is, vergezeld door zijn echtgenote, [naam echtgenote] (X), verschenen, bijgestaan via videobellen door mr. Selçuk Het college heeft zich, eveneens via videobellen, laten vertegenwoordigen door mr. R. van Heugten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant en X ontvingen sinds 1 januari 2010 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
Tijdens een gesprek op 17 oktober 2018 heeft appellant aan een sociaal rechercheur verklaard dat hij een woning bezit in de gemeente [gemeente 1] in Turkije. Om die reden heeft het college appellant bij brief van 22 oktober 2018 verzocht informatie over te leggen waaruit blijkt wat de waarde van het onroerend goed is dan wel de al aan hem verstrekte machtiging om informatie in Turkije op te vragen, te ondertekenen en in te leveren. Tevens heeft het college appellant verzocht zijn TC Kimliknummer te verstrekken. Bij besluit van 17 december 2018 heeft het college de bijstand met ingang van 1 november 2018 ingetrokken omdat appellant, ook na de in het opschortingsbesluiten van 6 november 2018 en 22 november 2018 geboden hersteltermijnen, de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Tijdens de bezwaarprocedure hebben appellant en X op 11 januari 2019 opnieuw bijstand aangevraagd. In het kader van deze aanvraag heeft appellant alsnog zijn TC Kimliknummer verstrekt, waarna het college aan appellant en X met ingang van 11 januari 2019 weer bijstand heeft toegekend.
Bij besluit van 20 mei 2019 heeft het college het bezwaar tegen de in 1.2 genoemde besluiten gegrond verklaard, deze besluiten herroepen en de bijstand over periode van 1 november 2018 tot en met 10 januari 2019 aan appellant en X nabetaald.
In opdracht van het Internationaal Bureau Fraude-informatie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (IBF) heeft het Bureau Attaché voor Sociale Zaken te Ankara (Bureau Attaché) vervolgens een onderzoek verricht naar het bezit van onroerend zaken van appellant in Turkije. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat appellant ook bij de afdeling onroerend goed belasting van de gemeente [gemeente 2] voorkomt met zijn TC Kimliknummer en dat dit vrijwel zeker betekent dat bij deze instantie onroerend goed geregistreerd staat of stond. Het Bureau Attaché heeft het college geadviseerd appellant een machtiging te laten ondertekenen waarmee hij het Bureau Attaché toestemming geeft informatie op te vragen bij het Kadaster en bij de afdeling onroerendgoedbelasting van de Turkse gemeente waar het onroerend goed geregistreerd staat, omdat dat met enkel het TC Kimliknummer niet mogelijk is.
Naar aanleiding van de ingekomen informatie van het IBF is appellant uitgenodigd voor een gesprek op 20 mei 2019. Tijdens dit gesprek heeft appellant erkend dat hij ook onroerend goed en grond bezit in de gemeente [gemeente 2] en dat hij hiervoor ook wordt aangeslagen.
Bij brief van 21 mei 2019 heeft de inkomensspecialist appellant een machtigingsformulier gestuurd en hem verzocht dit formulier te ondertekenen en dit formulier samen met een pasfoto uiterlijk op 4 juni 2019 in te leveren. Appellant heeft niet aan dit verzoek voldaan.
Bij besluit van 13 juni 2019 (besluit 1) heeft het college het recht op bijstand met ingang van 1 juni 2019 opgeschort, omdat appellant het machtigingsformulier met pasfoto niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingeleverd. Daarbij heeft het college hem in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen door het eerder aan hem verstrekte machtigingsformulier te ondertekenen en dit formulier alsnog samen met een pasfoto vóór 27 juni 2019 te retourneren. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit.
Bij besluit van 2 juli 2019 (besluit 2) heeft het college met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW de bijstand met ingang van 1 juni 2019 ingetrokken, op de grond dat appellant het gevraagde machtigingsformulier met pasfoto ook niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft ingeleverd. Ook tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft appellant op 15 oktober 2019 het door hem ondertekende machtigingsformulier, zonder pasfoto, teruggestuurd. Tijdens de hoorzitting op 29 oktober 2019 is met appellant besproken dat voor het opvragen van informatie in Turkije noodzakelijk is dat bij het machtigingsformulier een pasfoto is gevoegd.
Bij e-mailbericht van 1 november 2019 heeft het college appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld om het machtigingsformulier samen met een pasfoto in te leveren. In reactie hierop heeft appellant een brief met daarop twee gekopieerde pasfoto’s naar het college gestuurd.
Tijdens een gesprek op 11 november 2019 hebben de sociaal rechercheur en de inkomensspecialist aan appellant kenbaar gemaakt dat het inleveren van twee gekopieerde pasfoto’s niet afdoende is en hebben zij appellant op dat moment verzocht alsnog twee pasfoto’s over te leggen. Appellant heeft niet aan dit verzoek voldaan.
Tijdens een vervolggesprek op 18 november 2019 heeft appellant uiteindelijk de gevraagde pasfoto’s overgelegd. Deze pasfoto’s waren echter zichtbaar verouderd en hadden een afwijkend formaat, waardoor deze foto’s niet voldeden aan de daarvoor gestelde eisen.
Bij besluit van 13 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2, onder wijziging van de opschortings- en intrekkingsdatum van 1 juni 2019 in 5 juni 2019, ongegrond verklaard. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant niet binnen de gegeven (herstel)termijn het machtingsformulier met pasfoto aan het college heeft verstrekt. Appellant heeft onvoldoende medewerking verleend aan het onderzoek naar zijn vermogen in Turkije.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep richt zich, zoals ter zitting is bevestigend, uitsluitend tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
Artikel 54, eerste lid, van de PW bepaalt dat het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten. Artikel 54, tweede lid, van de PW bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. In dit geval dient daartoe te worden beoordeeld of appellant binnen die termijn de gevraagde gegevens heeft verstrekt of voldoende medewerking heeft verleend. Indien dat niet het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld ontbreken indien de gevraagde gegevens niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of indien appellant niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs over de gevraagde gegevens heeft kunnen beschikken.
Het college heeft, gelet op de uitkomst van het onderzoek en het advies van het Bureau Attaché, aan appellant kunnen verzoeken om een machtiging met pasfoto te verstrekken. Deze gegevens zijn gegevens die van belang zijn voor de verlening van bijstand. Verder staat vast dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de daarvoor gestelde (herstel) termijn heeft ingeleverd.
Van het niet verstrekken van de gevraagde gegevens kan appellant een verwijt worden gemaakt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet binnen de gestelde (herstel)termijn over die gegevens heeft kunnen beschikken. Indien appellant meer tijd nodig had om aan de gevraagde gegevens te komen, dan had hij voor het einde van de hersteltermijn het college om verlenging van de geboden termijn moeten verzoeken. Appellant heeft dit niet gedaan. Daar komt bij dat het college appellant tijdens de bezwaarprocedure nog ruimschoots in de gelegenheid heeft gesteld om het verzuim alsnog te herstellen. Appellant heeft van deze gelegenheid echter geen gebruik gemaakt.
Uit 4.5 volgt dat appellant, anders dan hij in hoger beroep heeft betoogd, door het niet overleggen van de gevraagde gegevens onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar zijn vermogen in Turkije. Het college was bevoegd om met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op bijstand op te schorten en, na het verstrijken van de geboden hersteltermijn, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW de bijstand in te trekken. Geen aanleiding bestaat om daar in het geval van appellant anders over te oordelen. De door appellant aangevoerde omstandigheid dat hij de Nederlandse taal niet goed machtig zou zijn, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet mocht overgaan tot opschorting van het recht op en intrekking van de bijstand.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2023.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) J. Oosterveen