Centrale Raad van Beroep, 09-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:445, 22/1059 CRTV
Centrale Raad van Beroep, 09-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:445, 22/1059 CRTV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 maart 2023
- Datum publicatie
- 14 maart 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:445
- Zaaknummer
- 22/1059 CRTV
Inhoudsindicatie
Het standpunt van het Uwv dat niet wordt voldaan aan de in artikel 7:673e, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste van het BW neergelegde voorwaarde voor compensatie van de betaalde transitievergoedingen aan de achttien voormalig werknemers en dat de aanvragen om compensatie daarom moeten worden afgewezen, wordt onderschreven. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de situatie van appellante als Wsw-werkgever niet een bijzondere omstandigheid oplevert op grond waarvan artikel 7:673e, eerste lid, van het BW hier buiten toepassing moet worden gelaten.
Uitspraak
22/1059 CRTV, 22/1060 CRTV, 22/1061 CRTV, 22/1062 CRTV, 22/1063 CRTV, 22/1064 CRTV, 22/1065 CRTV, 22/1066 CRTV, 22/1067 CRTV, 22/1068 CRTV, 22/1069 CRTV, 22/1070 CRTV, 22/1071 CRTV, 22/1072 CRTV, 22/1073 CRTV, 22/1074 CRTV, 22/1075 CRTV, 22/1076 CRTV
Datum uitspraak: 9 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 februari 2022, 21/478, 21/479, 21/480, 21/481, 21/482, 21/483, 21/484, 21/485, 21/486, 21/487, 21/488, 21/581, 21/582, 21/583, 21/664, 21/665, 21/666, 21/667 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van de achttien zaken ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2022. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
OVERWEGINGEN
22 1059 CRTV
Werknemer 1 is op 1 november 1977 in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in dienst getreden bij appellante. Op 24 augustus 2016 is werknemer 1 wegens ziekte uitgevallen. Het Uwv heeft met ingang van 7 juni 2017, na een verkorte wachttijd, aan werknemer 1 een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Appellante en werknemer 1 hebben op 19 juni 2017 een beëindigingsovereenkomst gesloten, waarin is overeengekomen dat het dienstverband per 7 juni 2017 eindigt en dat appellante aan werknemer 1 een ontslagvergoeding betaalt van € 41.602,04 (bruto) (transitievergoeding).
Op 5 juni 2020 heeft appellante het Uwv verzocht om vergoeding (compensatie) van de door haar aan werknemer 1 betaalde transitievergoeding. Bij besluit van 16 oktober 2020 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:673e, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd na het verstrijken van de termijn van twee jaar van het opzegverbod tijdens ziekte, zoals bedoeld in artikel 7:670, eerste en elfde lid, van het BW.
Bij beslissing op bezwaar van 18 februari 2021 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 oktober 2020 ongegrond verklaard.
22 1060 CRTV
Werknemer 2 is op 30 april 2007 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij appellante. Op
14 september 2015 is werknemer 2 wegens ziekte uitgevallen. Het Uwv heeft een eerder aan werknemer 2 toegekende WAO-uitkering met ingang van 10 september 2017 gewijzigd vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante en werknemer 2 hebben op
20 september 2017 een beëindigingsovereenkomst gesloten, waarin is overeengekomen dat het dienstverband per 10 september 2017 eindigt en dat appellante aan werknemer 2 een ontslagvergoeding betaalt van € 11.232,69 (bruto) (transitievergoeding).
Op 5 juni 2020 heeft appellante het Uwv verzocht om vergoeding (compensatie) van de door haar aan werknemer 2 betaalde transitievergoeding. Bij besluit van 16 oktober 2020 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:673e, eerste lid, van het BW dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd na het verstrijken van de termijn van twee jaar van het opzegverbod tijdens ziekte, zoals bedoeld in artikel 7:670, eerste en elfde lid, van het BW.
Bij beslissing op bezwaar van 11 februari 2021 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 oktober 2020 ongegrond verklaard.