Home

Centrale Raad van Beroep, 07-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:450, 22 / 3931 PW

Centrale Raad van Beroep, 07-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:450, 22 / 3931 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 maart 2023
Datum publicatie
14 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:450
Formele relaties
Zaaknummer
22 / 3931 PW

Inhoudsindicatie

Geen bijzondere bijstand voor homeopathische middelen. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat voor deze kosten een voorliggende voorziening bestaat. Verzoeker heeft met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder gebruik van de homeopathische middelen in een acute noodsituatie dreigt te verkeren. Het college heeft in de stukken van verzoeker wel, en terecht, aanleiding gezien om verzoeker tijdens de hoorzitting in de gelegenheid te stellen zijn standpunt nader te onderbouwen met een rapport van een onafhankelijk psychiater. Daarvoor zou hij zich moeten laten onderzoeken. Dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden omdat verzoeker ervoor heeft gekozen daar niet aan mee te werken. Het college heeft dan ook terecht geen zeer dringende reden aanwezig geacht om de gevraagde bijzondere bijstand te verlenen.

Uitspraak

22/3931 PW, 22/3997 PW-VV

Datum uitspraak: 7 maart 2023

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 november 2022, 21/5238 PW (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 27 december 2022

Partijen:

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom (college)

PROCESVERLOOP

Het college heeft met een besluit van 11 januari 2021 een aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand voor de kosten van homeopathische middelen afgewezen. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het college is met een besluit van 21 oktober 2021 (bestreden besluit) bij dat besluit gebleven.

De rechtbank heeft met de uitspraak van 15 november 2022 het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten.

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak en op 27 december 2022 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2023. Verzoeker is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M. Mol.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van homeopathische middelen op grond van de Participatiewet (PW). Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat voor deze kosten een voorliggende voorziening bestaat. Daarom heeft verzoeker geen recht op bijzondere bijstand op grond van de PW voor deze kosten. Volgens het college zijn er ook geen zeer dringende reden om toch bijzondere bijstand voor deze kosten te verlenen. Verzoeker meent dat zulke zeer dringende redenen er wel zijn. Hij stelt dat zonder die middelen voor hem een acute noodsituatie dreigt. De Raad oordeelt dat verzoeker die stelling niet aannemelijk heeft gemaakt en dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. De aangevallen uitspraak blijft in stand en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1.1.

Verzoeker kampt met een ernstige psychische problematiek en suïcidale gevoelens. Reguliere medicatie werkt volgens verzoeker onvoldoende en geeft veel bijwerkingen. De homeopathische middelen die hij gebruikt verminderen de klachten enigszins. Hij heeft op 10 februari 2016 bijzondere bijstand op grond van de PW aangevraagd om deze middelen te kunnen betalen. Het college heeft die aanvraag afgewezen. Verzoeker was het daar niet mee eens, maar de Raad heeft dat besluit uiteindelijk in stand gelaten met een uitspraak van 3 april 2018.1 Verzoeker ontvangt nu vanuit het zogenoemde Doorbraakfonds homeopathische middelen tot een bedrag van € 70,- per jaar.

1.2.

Op 19 november 2020 heeft verzoeker opnieuw op grond van de PW bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van homeopathische middelen. Hij heeft daarbij meerdere bonnen overgelegd van verschillende drogisterijen en andere winkels. De bonnen hebben onder meer betrekking op cannabidiol (CBD-olie), zwarte zaadolie, diverse vitaminesupplementen en Manuka Bay Honey.

1.3.

Het college heeft de aanvraag afgewezen met het besluit van 11 januari 2021 en is met het bestreden besluit daarbij gebleven. Dat besluit berust op het standpunt van het college dat voor de kosten van geneesmiddelen de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning voorliggende voorzieningen zijn in de zin van artikel 15 van de PW. Die bepaling verhindert de verlening van de verzochte bijstand. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er geen zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW is om toch de gevraagde bijzondere bijstand te verlenen. Volgens het college heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van die middelen noodzakelijk is om te voorkomen dat hij in een acute noodsituatie terecht komt.

Het oordeel van de rechtbank

2. De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank ziet in de door verzoeker overgelegde stukken onvoldoende onderbouwing van zijn stelling dat een acute noodsituatie dreigt als hij niet de bijzondere bijstand krijgt die hij heeft gevraagd.

Het hoger beroep en het verzoek om voorlopige voorziening

3. Verzoeker heeft aangevoerd dat er een zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW is om hem de gevraagde bijzondere bijstand te verlenen.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter beoordeelt of een spoedeisend belang het treffen van een voorlopige voorziening nodig maakt en ook of hij meteen al een oordeel kan geven over de hoofdzaak. De hoofdzaak is het hoger beroep over de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand. Dit wordt hierna toegelicht.

4.1.

Als hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.2

4.2.

De voorzieningenrechter kan, als hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, ook onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.3

4.3.

In dit geval acht de voorzieningenrechter een actueel spoedeisend belang aanwezig en zal hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

Beoordeling van de hoofdzaak

5. In de hoofdzaak beoordeelt de voorzieningenrechter of de rechtbank terecht de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor homeopathische middelen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

5.1.

De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht de afwijzing van de aanvraag van verzoeker in stand gelaten. Hierna wordt uitgelegd hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

5.2.

Niet in geschil is dat verzoeker geen recht heeft op bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW. Partijen zijn het erover eens dat een voorliggende voorziening bestaat voor de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft gevraagd. Artikel 15, eerste lid, van de PW staat dan ook aan de verlening van bijzondere bijstand in de weg.

Zeer dringende redenen

5.3.

Het gaat hier om de vraag of verzoeker desondanks wegens zeer dringende redenen recht heeft op de gevraagde bijzondere bijstand.

5.4.

Verzoeker heeft aangevoerd dat hij zonder de middelen waarvoor hij bijzondere bijstand heeft gevraagd onmiddellijk in een acute noodsituatie dreigt te komen. Hij heeft die middelen namelijk nodig om zijn psychose en angsten te verminderen en om het risico op suïcidaliteit te verkleinen. Dat volgt volgens verzoeker uit de door hem overgelegde stukken. Dit zijn nieuwe stukken ten opzichte van de stukken die hij bij zijn vorige aanvraag voor zulke middelen heeft ingediend. Volgens verzoeker had de rechtbank op basis van die stukken moeten beslissen dat de afwijzing van zijn aanvraag niet juist was. Deze beroepsgrond slaagt niet.

5.4.1.

Op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW kan recht op bijstand bestaan in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de PW. Maar dat kan alleen, als gelet op alle omstandigheden zeer dringende redenen bijstandverlening noodzakelijk maken. Zeer dringende redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is of dreigt en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is.

5.4.2.

Omdat het hier om een uitzonderingsbepaling gaat, moet verzoeker aannemelijk maken dat een acute noodsituatie dreigt als hij de middelen waarvoor hij bijzondere bijstand heeft gevraagd niet gebruikt. Ook moet hij aannemelijk maken dat die situatie alleen met bijstandsverlening is te verhelpen.

5.4.3.

Verzoeker heeft hiervoor diverse stukken overgelegd, waaronder een brief van 21 augustus 2019 van [A.] , die toen zijn huisarts was. Daarin staat dat de eerdere verklaringen die hij als huisarts heeft verstrekt in brieven van 20 april 2018, 4 mei 2018 en 16 mei 2018 nog steeds gelden. In die brieven staat, samengevat, dat alternatieve medicatie voor verzoeker nodig is om de psychose en angsten te verminderen en onder controle te houden en dat anders een hoog risico bestaat op suïcidaliteit en ontwrichten van zijn psyche. De alternatieve medicatie helpt volgens de huisarts beter dan de reguliere medicatie (antipsychotica). Die gaf hem ernstige bijwerkingen en suïcidale gedachten. Verzoeker heeft ook een brief van 2 november 2022 overgelegd die door hemzelf en door [B.] , werkzaam bij het OGGZ, is ondertekend. Daarin staat dat hij bij het niet nemen van de middelen in een diep dal raakt, met suïcidale gevolgen van dien. Verder heeft hij een artikel van 18 december 2016 van [C.] overgelegd, waarin een interview met [D.] , arts, is opgenomen. Deze arts betoogt daarin dat psychofarmaca vaak niet goed werken. Daarnaast heeft hij een artikel van april 2016 uit het blad Neurofarmacologie over de werking van CBD-olie overgelegd. Verzoeker heeft ten slotte een verklaring van 27 november 2019 van familieleden overgelegd. Zij beschrijven daarin dat verzoeker sinds het gebruik van de homeopathische middelen veel rustiger is.

5.4.4.

Uit deze stukken is af te leiden dat verzoeker mogelijk baat heeft bij gebruik van de homeopathische middelen, vooral de CBD-olie. Het college heeft dat ook niet ontkend. Maar hiermee is nog niet aannemelijk dat de door verzoeker gestelde acute noodsituatie werkelijk dreigt als hij de middelen niet gebruikt. De huisarts van verzoeker is niet een psychiatrisch deskundige en bovendien zijn diens verklaringen in het geheel niet onderbouwd en dus niet controleerbaar. Dit geldt ook voor de verklaring van verzoeker zelf die ook is ondertekend door [B.] . Verder kunnen de artikelen die verzoeker heeft overgelegd alleen als achtergrondinformatie dienen. Daaruit blijkt niet dat het gebruik van de homeopathische middelen, in het bijzonder CBD-olie, voor verzoeker noodzakelijk is. In het interview met [D.] staat namelijk vooral dat psychofarmaca meestal niet goed werken en in het artikel van Neurofarmacologie staat dat het werkingsmechanisme van CBD-olie onduidelijk is, maar dat uit een studie bij muizen blijkt dat dit middel antidepressiva-achtige effecten heeft. Tot slot is de verklaring van de familieleden niet te zien als objectief en is ook die verklaring niet onderbouwd met enig controleerbaar gegeven.

5.4.5.

Het college heeft in de stukken van verzoeker wel, en terecht, aanleiding gezien om verzoeker tijdens de hoorzitting in de gelegenheid te stellen zijn standpunt nader te onderbouwen met een rapport van een onafhankelijk psychiater. Daarvoor zou hij zich moeten laten onderzoeken. Dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden omdat verzoeker ervoor heeft gekozen daar niet aan mee te werken. Dat was volgens hem niet nodig, want hij had de noodzaak van het gebruik van de homeopathische middelen volgens hem al aannemelijk gemaakt.

Conclusie en gevolgen

5.5.

Uit 5.4 tot en met 5.4.5 volgt dat verzoeker met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zonder gebruik van de homeopathische middelen in een acute noodsituatie dreigt te verkeren. Het college heeft dan ook terecht geen zeer dringende reden aanwezig geacht om de gevraagde bijzondere bijstand te verlenen.

5.6.

Vanwege deze uitkomst komt de voorzieningenrechter niet toe aan de vraag of een acute noodsituatie alleen zou zijn te voorkomen door het verlenen van bijzondere bijstand. Ook komt de voorzieningenrechter niet toe aan de vraag tot welk bedrag die bijstand, aanvullend op de bijdrage vanuit het Doorbraakfonds, dan zou moeten worden verleend.

5.7.

Ter voorlichting van verzoeker wijst de voorzieningenrechter hem erop dat het college ter zitting heeft gezegd dat hij voor de beoordeling van een nieuwe aanvraag voor de kosten van homeopathische middelen een rapport van een onafhankelijk psychiater over de medische toestand van verzoeker nodig zal hebben. Alleen zo kan het college de vraag beantwoorden of hij zonder gebruik van de homeopathische middelen in een acute noodsituatie dreigt te komen. Van verzoeker zal bij een nieuwe aanvraag daarom opnieuw worden gevraagd dat hij meewerkt aan een dergelijk onderzoek.

5.8.

Uit 5.1 tot en met 5.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd. Dit betekent dat verzoeker geen bijzondere bijstand krijgt voor de homeopathische middelen.

Voorlopige voorziening

5.9.

Gelet op het voorgaande is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.

Proceskostenvergoeding

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2023.

(getekend) F. Hoogendijk

(getekend) L.C. van Bentum