Home

Centrale Raad van Beroep, 11-01-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:47, 20/1283 ZW

Centrale Raad van Beroep, 11-01-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:47, 20/1283 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 januari 2023
Datum publicatie
12 januari 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:47
Zaaknummer
20/1283 ZW

Inhoudsindicatie

Maatstaf zijn arbeid. Niet van belang of de feitelijk verrichte arbeid in overeenstemming is met bedongen arbeid. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd. Vernietiging besluit. Nieuw besluit op het bezwaar waarbij het Uwv dient te beoordelen of ex-werknemer per 1 december 2017 ongeschikt is voor zijn eigen werk als baliemedewerker en daarmee recht heeft op ziekengeld.

Uitspraak

Datum uitspraak: 11 januari 2023

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 maart 2020, 18/600 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[Naam B.V.] te [vestigingsplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.

Namens betrokkene heeft [naam directeur] (directeur) een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

[ex-werknemer] (ex-werknemer) is op 1 december 2016 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 jaar in dienst getreden als bedrijfsleider bij een vestiging van betrokkene te Maastricht, voor 42,5 uur per week. In een gesprek op 22 mei 2017 heeft betrokkene aan ex-werknemer te kennen gegeven dat zijn tijdelijke overeenkomst niet zal worden verlengd omdat hij niet geschikt is om de functie van bedrijfsleider uit te oefenen en dat hij tot de einddatum van de overeenkomst kan blijven werken maar dat leidinggevende taken niet meer door hem worden uitgevoerd. Op 2 juni 2017 heeft exwerknemer zich ziek gemeld met spanningsklachten. Deze ziekmelding is niet geaccepteerd omdat ex-werknemer door de bedrijfsarts niet arbeidsongeschikt wordt geacht ten gevolge van ziekte of gebrek. Per 15 juni 2017 is exwerknemer, met behoud van het oorspronkelijke salaris en de oorspronkelijke arbeidsduur, op een vestiging in Kerkrade werkzaamheden als baliemedewerker gaan verrichten. Na ruim drie maanden heeft exwerknemer zich eind september/begin oktober ziek gemeld met griepklachten en aansluitend met psychische klachten ten gevolge van werk- en privéomstandigheden. Het dienstverband van ex-werknemer is op 1 december 2017 geëindigd. Bij besluit van 2 januari 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat exwerknemer per 1 december 2017 recht heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW), omdat hij ongeschikt is voor zijn eigen werk als bedrijfsleider.

1.2.

Bij besluit van 7 februari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door betrokkene tegen het besluit van 2 januari 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit ziet op toekenning van een ZW-uitkering aan ex-werknemer met ingang van 1 december 2017. Het geschil tussen partijen richt zich op de vragen vanaf welk moment ex-werknemer ziek was en welke werkzaamheden hij toen verrichtte. Die werkzaamheden zijn immers de laatstelijk verrichte feitelijke arbeid. De rechtbank heeft een aantal wezenlijke onduidelijkheden vastgesteld in wat zich feitelijk heeft afgespeeld in de periode tussen eind mei en begin oktober 2017. Zo mocht komen vast te staan dat de ziekmelding waarvan moet worden uitgegaan niet 2 juni 2017 is maar een datum eind september dan wel begin oktober 2017, dan dient voor de beoordeling uitgegaan te worden van de alstoen laatstelijk feitelijke verrichte arbeid als baliemedewerker. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet helder en heeft het Uwv onvoldoende onderbouwd dat ex-werknemer op en na 2 juni 2017 onafgebroken ziek en daardoor arbeidsongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid als bedrijfsleider. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het Uwv een besluit dient te nemen over het recht op ZWuitkering van ex-werknemer.

3.1.

In hoger beroep heeft het Uwv een nader rapport ingediend van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 mei 2020, waarin is vastgesteld dat exwerknemer op en na 2 juni 2017 niet door ziekte of gebrek ongeschikt was voor zijn werk als bedrijfsleider. Ter zitting heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat exwerknemer voorafgaand aan zijn ziekmelding eind september/begin oktober weliswaar feitelijk ander werk heeft verricht als baliemedewerker, maar omdat hij niet de intentie had de band met het oorspronkelijke werk van bedrijfsleider duurzaam te verbreken, het werk van bedrijfsleider moet worden aangemerkt als ‘zijn arbeid’. Ex-werknemer had lopende het arbeidsconflict uit arbeidsrechtelijke overwegingen geen andere keuze dan de werkzaamheden van baliemedewerker te aanvaarden. Daarom dient volgens het Uwv een uitzondering te worden gemaakt op de hoofdregel dat onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Volgens het rapport van 18 mei 2020 acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep ex-werknemer per 25 september 2020 ongeschikt voor zijn werk als bedrijfsleider en acht hij het niet waarschijnlijk dat ex-werknemer op 1 december 2017 hersteld was voor dit eigen werk zodat hij terecht per 1 december 2017 in aanmerking is gebracht voor ziekengeld.

3.2.

Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.

4.1.2.

Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.

4.2.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder ‘zijn arbeid’, als bedoeld in artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW, verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Niet in geschil is dat ex-werknemer ten tijde van de ziekmelding eind september/begin oktober 2017 de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen arbeid als bedrijfsleider al geruime tijd (vanaf 15 juni 2017) niet meer verrichtte en – met behoud van zijn oorspronkelijke salaris en arbeidsomvang – feitelijk werkzaam was als baliemedewerker. Het Uwv wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de situatie van de ex-werknemer noodzaakt tot afwijking van deze hoofdregel. Voor de vraag wat als maatstaf arbeid geldt is niet van belang of de feitelijk verrichte arbeid in overeenstemming is met de in de arbeidsovereenkomst bedongen arbeid. Evenmin is van belang dat ex-werknemer het werk als baliemedewerker verrichtte in afwachting van het eindigen van zijn arbeidsovereenkomst. Exwerknemer heeft die werkzaamheden voorafgaand aan zijn ziekmelding geruime tijd verricht, en een terugkeer naar de oorspronkelijke werkzaamheden als bedrijfsleider was niet meer aan de orde. De door het Uwv genoemde uitspraak van de Raad1 kan niet dienen ter onderbouwing van het standpunt van het Uwv. Ook in die zaak werd voor de maatstaf arbeid immers aangesloten bij de werkzaamheden zoals die laatstelijk feitelijk door de werknemer in kwestie werden verricht (veger/schoonmaker). Daarbij was niet relevant dat de bedongen arbeid in de arbeidsovereenkomst die van kabellegger was.

5. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd met verbetering van gronden. Dit betekent dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene moet nemen. In deze heroverweging dient het Uwv te beoordelen of ex-werknemer per 1 december 2017 ongeschikt is voor zijn eigen werk als baliemedewerker en daarmee recht heeft op ziekengeld.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht wordt geheven van € 532,-.

Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.

(getekend) S.B. Smit-Colenbrander

De griffier is verhinderd te ondertekenen.