Centrale Raad van Beroep, 04-04-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:629, 21 / 2531 PW
Centrale Raad van Beroep, 04-04-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:629, 21 / 2531 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 april 2023
- Datum publicatie
- 13 april 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:629
- Zaaknummer
- 21 / 2531 PW
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag om AIO-aanvulling niet zorgvuldig voorbereid. Appellante heeft voldoende informatie verstrekt over de woning op adres X in Roemenië. Niet valt in te zien dat appellante meer informatie had kunnen of moeten verstrekken dan zij heeft gedaan. Als de Svb twijfelde aan de juistheid van deze informatie, dan had hij in het kader van zijn onderzoeksplicht nader onderzoek moeten doen naar de informatie die de dochter van appellante aan de sociaal casemanager had verstrekt.
Uitspraak
21/2531 PW
Datum uitspraak: 4 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juni 2021, 20/3708 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
1. Tot nu toe is de procedure als volgt verlopen.
De Svb heeft met een besluit van 19 december 2019 de aanvraag van appellante om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) afgewezen.
Na bezwaar van appellante daartegen heeft de Svb dat besluit gehandhaafd met een besluit van 23 april 2020 (bestreden besluit). De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten.
Namens appellante heeft mr. T. Scholtus, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2023. Appellante is verschenen, vergezeld van haar dochter en bijgestaan door mr. J.P.C.M. van Es, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
2. In deze uitspraak beoordeelt de Raad of de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat dit niet het geval is. Het bestreden besluit is namelijk niet zorgvuldig voorbereid, omdat de Svb onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
Achtergrond
Appellante heeft zich op 13 augustus 2019 gemeld bij de Svb om een aanvraag voor een AIO-aanvulling te doen. Zij heeft deze aanvraag op 21 augustus 2019 ingediend. De Svb heeft appellante met een brief van 29 augustus 2019 gevraagd om een aantal gegevens te verstrekken. Onder meer heeft de Svb gevraagd om een kopie van het eigendomsbewijs van de woning op het adres in Roemenië waar de bankafschriften van haar Roemeense bankrekening naartoe worden gestuurd (adres X). De Svb heeft appellante vervolgens met een brief van 9 oktober 2019 verzocht om aanvullende gegevens te verstrekken, omdat zij niet alle informatie had ingeleverd. Appellante heeft op 28 oktober 2019 enkele gegevens verstrekt. De Svb heeft appellante op 6 november 2019 nogmaals om aanvullende gegevens gevraagd, omdat zij niet alle vragen had beantwoord en niet alle gevraagde bewijsstukken had meegezonden. Deze stukken zijn volgens de Svb noodzakelijk om het recht op bijstand vast te stellen. Een sociaal casemanager van de gemeente Den Haag, die appellante en haar dochter bijstond, heeft op dit verzoek gereageerd met een brief van 7 november 2019. In deze brief staat dat de sociaal casemanager in verband met de taalbarrière van appellante niet met haar heeft gesproken maar met haar dochter, bij wie appellante inwoont, en dat de dochter hem het volgende heeft verteld:
“Betrokkene woont bij deze dochter en haar kleinkind. Dochter verklaarde dat haar moeder
ongeveer 30 jaar geleden in Roemenië is gestopt met werken. Daarna is deze dochter met haar moeder in 2006 een zaakje begonnen [...]. In 2008 zijn beiden naar Nederland gegaan, maar dochter stuurde € 100,- naar Roemenië om de huurwoning aldaar aan te houden. [Adres X.] [...] In 2010 kreeg dochter hier een woning heeft woning in Roemenië opgezegd en spullen hier hen gehaald. [...]”
Naar aanleiding hiervan heeft de Svb appellante met een brief van 18 november 2019 gevraagd om aanvullende informatie over, onder meer, de door de casemanager genoemde winkel van appellante. Ook heeft de Svb appellante opnieuw gevraagd om gegevens over de woning op adres X, waaronder een eigendomsbewijs van deze woning. De sociaal casemanager heeft hierop gereageerd met een brief van 11 december 2019. In deze brief staat dat de sociaal casemanager opnieuw heeft gesproken met de dochter van appellante en dat de dochter hem onder meer heeft verteld dat er geen eigendomsbewijs van de woning op adres X is, omdat dit het adres was van haar huurwoning, waar appellante inwoonde. De sociaal casemanager heeft met zijn brief een aantal bankafschriften van de Roemeense bankrekening van appellante meegestuurd. Hij merkt hieruit op dat deze bankafschriften nog steeds naar dat adres worden gestuurd en dat appellante dit nooit heeft gewijzigd bij de bank omdat ze toch geen geld krijgt, aangezien er beslag ligt op haar pensioen.
De besluiten van de Svb
De Svb heeft met het besluit van 19 december 2019 de aanvraag van appellante om een AIO-aanvulling om de volgende reden afgewezen. Appellante heeft niet alle gevraagde informatie verstrekt. Er bestaan sterke aanwijzingen dat appellante een winkel in Roemenië heeft. Daarnaast worden bankafschriften van appellante op een ander adres in Roemenië bezorgd. Nu het inkomen en vermogen van invloed zijn op het recht op een AIOaanvulling, is het niet onredelijk om appellante om informatie en bewijsstukken te vragen over de woning op adres X en de winkel in Roemenië. Door het ontbreken van de gevraagde gegevens kan niet worden vastgesteld of appellante in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De aanvraag is dus terecht afgewezen. De Svb heeft dit besluit met het bestreden besluit op dezelfde gronden gehandhaafd.
De Svb heeft aan appellante naar aanleiding van een nieuwe aanvraag met ingang van 19 maart 2021 een AIO-aanvulling toegekend.
Het oordeel van de rechtbank
3. Volgens de rechtbank heeft appellante geen goede redenen aangevoerd waarom het bestreden besluit niet juist zou zijn. Appellante heeft niet alle informatie overgelegd waar de Svb om had gevraagd. Hierdoor is de financiële situatie van appellante onduidelijk gebleven. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
De beroepsgronden en het oordeel van de Raad daarover
Ter zitting heeft de gemachtigde van de Svb gezegd dat de eigendom van de winkel in Roemenië niet langer ten grondslag wordt gelegd aan het bestreden besluit. Tussen partijen is alleen nog maar in geschil of appellante voldoende informatie heeft verstrekt over de woning op adres X en of het recht op AIO-aanvulling kan worden vastgesteld.
Wat appellante aanvoert komt erop neer dat zij wel voldoende informatie over haar financiële situatie heeft verstrekt. Zij betoogt dat de Svb ten onrechte naar een eigendomsbewijs van de woning op adres X heeft gevraagd. Haar bankafschriften werden wel naar adres X gestuurd, maar dat was het adres van haar dochter.
Voor zover appellante hiermee betoogt dat zij voldoende informatie over de woning op adres X heeft verstrekt en dat de Svb meer onderzoek had moeten doen, slaagt deze beroepsgrond. Dit wordt als volgt toegelicht.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
De Svb is op basis van het feit dat de bankafschriften van de Roemeense bankrekening van appellante naar adres X werden gestuurd ervan uitgegaan dat appellante mogelijk een woning op dat adres in eigendom had. Naar aanleiding van verzoeken om informatie van de Svb over de woning op adres X heeft de sociaal casemanager in zijn brieven van 7 november 2019 en 11 december 2019 duidelijk gemaakt dat de woning op adres X de (voormalige) huurwoning van de dochter van appellante was en dat appellante niet beschikt over een eigendomsbewijs van deze woning. Ook heeft de sociaal casemanager in zijn brief van 11 december 2019 duidelijk gemaakt waarom appellante geen aanleiding heeft gezien om de adresgegevens van haar Roemeense bankrekening aan te passen. Anders dan de Svb in het bestreden besluit stelt, heeft appellante dus wel degelijk informatie verstrekt over de woning op adres X. Niet valt in te zien dat appellante naar aanleiding van de informatieverzoeken van de Svb meer informatie had kunnen of moeten verstrekken dan zij heeft gedaan. Als de Svb twijfelde aan de juistheid van deze informatie, dan had hij in het kader van zijn onderzoeksplicht nader onderzoek moeten doen naar de informatie die de dochter van appellante aan de sociaal casemanager had verstrekt. Zo had de Svb bijvoorbeeld appellante zelf of haar dochter kunnen oproepen voor een gesprek, of nader onderzoek in Roemenië kunnen laten doen naar de eigendomssituatie van de woning op adres X. Tijdens de zitting heeft de Svb gezegd dat er op dit moment zo’n onderzoek in Roemenië loopt.
Gevolgen
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen.
Aansluitend moet worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. Geen aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten en de Raad kan niet zelf in de zaak voorzien. De Svb heeft ter zitting laten weten dat na de vernietiging van het bestreden besluit een nieuw besluit op bezwaar zal worden genomen op basis van gegevens uit nader onderzoek. Het onderzoek in Roemenië is mogelijk van belang voor de uitkomst van dit geschil. Daarom zal de Svb worden opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2019.
Om daarna de zaak snel te kunnen afdoen, zal worden bepaald dat tegen die nieuwe beslissing alleen bij de Raad beroep kan worden ingesteld. Dit is gebaseerd op artikel 8:113, tweede lid, van de Awb.
5. Appellante krijgt een vergoeding van de proceskosten die zij voor de procedure in beroep en hoger beroep heeft moeten maken voor rechtsbijstand. Deze vergoeding wordt vastgesteld op € 837,- in beroep (één punt voor het indienen van het beroepschrift) en € 1.674,- in hoger beroep (één punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting; € 837,- per punt), in totaal dus € 2.511,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 april 2020;
- -
-
draagt de Svb op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit alleen maar bij de Raad kan worden ingesteld;
- -
-
veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.511,-;
- -
-
bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2023.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) F.C. Meershoek