Centrale Raad van Beroep, 11-04-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:705, 21 / 3071 PW
Centrale Raad van Beroep, 11-04-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:705, 21 / 3071 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 11 april 2023
- Datum publicatie
- 24 april 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:705
- Zaaknummer
- 21 / 3071 PW
Inhoudsindicatie
Strijd met evenredigheidsbeginsel. Beoordelingsruimte. Draagkracht bijzondere bijstand. Beslagvrije voet. De toepassing van het beleid van het college leidt in het geval van appellant tot een onevenwichtige uitkomst. Door toepassing van de beleidsregel moet appellant een deel van de voor hem geldende beslagvrije voet, oftewel zijn bestaansminimum, aanwenden voor de betaling van mentorkosten. Het college had bij de vaststelling van de draagkracht van appellant rekening moeten houden met de voor hem geldende beslagvrije voet. Het college heeft de draagkracht van appellant te hoog vastgesteld. Appellant heeft over de periode van 1 januari 2019 tot 1 september 2019 recht op meer bijzondere bijstand voor de kosten van mentorschap dan hem is toegekend.
Uitspraak
21/3071 PW, 22/627 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 juli 2021, 19/2266 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
Datum uitspraak: 11 april 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 6 februari 2019 heeft het college een aanvraag van appellant om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van mentorschap over 2019 afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 30 juli 2019 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Tijdens de beroepsprocedure heeft het college met een besluit van 24 oktober 2019 alsnog bijzondere bijstand aan appellant toegekend over de periode van 1 september 2019 tot 1 januari 2020.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. F.E.L. Teerling, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend en op 13 januari 2022 een nieuwe beslissing op het bezwaar (nader besluit) genomen. Daarbij heeft het college alsnog over de periode van 1 januari 2019 tot 1 september 2019 bijzondere bijstand aan appellant toegekend. Appellant heeft op verzoek van de Raad zijn zienswijze op het nader besluit ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2023. Namens appellant is mr. Teerling verschenen en [naam], de bewindvoerder van appellant. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H.M. Piters.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
In deze zaak gaat het om de vraag of het college bij de vaststelling van de draagkracht van appellant rekening had moeten houden met de voor hem geldende beslagvrije voet. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend, omdat de beslagvrije voet een minimumbedrag is om van te leven. Het college heeft de draagkracht van appellant te hoog vastgesteld. Appellant heeft over de periode van 1 januari 2019 tot 1 september 2019 recht op meer bijzondere bijstand voor de kosten van mentorschap dan hem is toegekend.