Centrale Raad van Beroep, 26-04-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:775, 21/3155 ZW
Centrale Raad van Beroep, 26-04-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:775, 21/3155 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 april 2023
- Datum publicatie
- 2 mei 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:775
- Zaaknummer
- 21/3155 ZW
Inhoudsindicatie
Ontslag. Weigering ZW-uitkering. Benadelingshandeling.
Uitspraak
Datum uitspraak: 26 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 juli 2021, 20/1884 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
OVERWEGINGEN
Appellant is op 22 oktober 2018 als allround productiemedewerker in dienst gekomen bij [naam werkgever] ([naam werkgever]). Op 11 maart 2019 heeft appellant zich ziekgemeld met lichamelijke klachten ten gevolge van een bedrijfsongeval. Bij brief van 8 januari 2020 heeft [naam werkgever] appellant op staande voet ontslagen, omdat appellant zijn re-integratieverplichtingen niet na was gekomen, terwijl hij wel nevenwerkzaamheden had verricht. Tijdens een telefoongesprek op 16 januari 2020 heeft appellant bij het Uwv aangegeven dat hij voornemens was het ontslag aan te vechten en dat hij in aanmerking wilde komen voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 16 januari 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een voorschot op een ZW-uitkering te verstrekken. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat er nog onduidelijkheid bestaat over de doorbetaling van loon, omdat appellant juridische stappen heeft ondernomen tegen het ontslag. Zodra deze onduidelijkheid is weggenomen, zal het Uwv de beoordeling van het recht op een ZW-uitkering hervatten.
Bij beschikking van 21 april 2020 (zaaknummer 8307830 AR VERZ 20-7) heeft de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland het verzoek van appellant om het hem gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en [naam werkgever] subsidiair te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding, afgewezen. Op verzoek van [naam werkgever] heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat de arbeidsovereenkomst met appellant rechtsgeldig is geëindigd door het ontslag op staande voet. Het voorwaardelijk door [naam werkgever] ingediende ontbindingsverzoek heeft de kantonrechter, gelet daarop, afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 16 januari 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en beslist dat hij met ingang van 8 januari 2020 niet in aanmerking komt voor ziekengeld omdat hij een benadelingshandeling heeft gepleegd.
Bij beschikking van 18 augustus 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:6500) heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de kantonrechter van 21 april 2020 vernietigd, voor zover aan hoger beroep onderworpen, behoudens voor zover daarin de verzoeken van appellant tot vernietiging van het ontslag en subsidiair tot toekenning van de transitievergoeding zijn afgewezen. Het gerechtshof heeft [naam werkgever] veroordeeld tot betaling aan appellant van € 16.000,- bruto als billijke vergoeding in plaats van herstel van de arbeidsovereenkomst en tot betaling van de proceskosten van beide instanties. Het gerechtshof heeft afgewezen wat meer of anders is verzocht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende onderzoek gedaan naar de feiten die voor de beoordeling van de aanvraag van appellant om een ZW-uitkering van belang zijn. Het Uwv moet een eigen onderzoek instellen, maar in het geval de voorliggende stukken voldoende informatie bevatten en daarnaast appellant in bezwaar niet aangeeft in hoeverre die stukken de van belang zijnde feiten onjuist zouden weergeven en daarbij heeft afgezien van een hoorzitting, valt niet in te zien waar het onderzoek zich nog op had moeten richten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht geoordeeld dat de gedragingen van appellant geleid hebben tot een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW. Uit de beschikking van de kantonrechter van 21 april 2020 volgt dat appellant de bevindingen en conclusies van het rapport van [H.] in de civiele procedure niet heeft bestreden. In de beschikking van 18 augustus 2020 heeft het gerechtshof overwogen dat [naam werkgever] zich, gelet op (onder meer) de waarnemingen van [H.], terecht heeft beroepen op een onherstelbare vertrouwensbreuk. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport van [H.] in voldoende mate dat appellant op 21 december 2019 en 4 januari 2020 gedurende een tijdsbestek van een aantal aaneengesloten uren op verschillende adressen pizza's heeft bezorgd en dus werkzaamheden heeft verricht bij een andere werkgever. Dat appellant, naar hij stelt, slechts hand- en spandiensten heeft uitgevoerd voor vrienden en dat hij voor de werkzaamheden niet is betaald, doet er niet aan af dat hij werk voor de pizzeria heeft verricht. Vrijheid van arbeid laat onverlet dat een werkgever van een werknemer mag eisen dat hij in het geval van werk bij een andere werkgever, dat meldt bij de eigen werkgever, te meer als, zoals in onderhavige zaak, de werknemer een re-integratietraject volgt. Appellant had kunnen voorzien dat zijn gedrag het risico van ontslag met zich bracht. Zijn gedrag heeft geleid tot een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen hem en [naam werkgever] en daarmee tot het ontslag. Daardoor heeft appellant zijn recht op loondoorbetaling prijsgegeven en heeft hij onnodig een beroep gedaan op de ZW. Daarmee is ernstige verwijtbaarheid een gegeven. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank is evenmin gebleken van dringende redenen op grond waarvan het Uwv van oplegging van een maatregel had moeten afzien.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende, want geen eigen, onderzoek heeft verricht. De (eventuele) ontbinding van de arbeidsovereenkomst is niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit, maar het oordeel dat er voor de werkgever een ‘dringende reden was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.’ Het Uwv heeft na de uitspraak van het gerechtshof dan ook zijn standpunt aangevuld, stellend dat niet de ‘dringende reden’ aanleiding is geweest voor het ontslag, maar een onherstelbare vertrouwensbreuk. Volgens appellant is, mede gelet hierop, geen sprake van een benadelingshandeling. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven en dat de kantonrechter het verzoek om vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet ten onrechte heeft afgewezen. De conclusie dat het niet melden van het werk c.q. de hand- en spandiensten heeft geleid tot een onherstelbare vertrouwensbreuk, kan niet getrokken worden. De rechtbank mist de nuance door werk hier kennelijk te zien als betaalde arbeid. De gang van zaken moet redelijkerwijs ook leiden tot het oordeel dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet zou zijn uitgesproken, zeker in verband met het geldende opzegverbod tijdens ziekte. Het is volgens appellant de vraag of, en zo ja waarom, de situatie dat er zou kunnen worden gesproken van een onherstelbare vertrouwensbreuk, reden is de ZW-uitkering te weigeren. Appellant heeft ten slotte aangevoerd dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Voor het toepasselijk wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
De beroepsgrond van appellant dat geen sprake is van een benadelingshandeling, omdat aan het bestreden besluit het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd en het gerechtshof dit ontslag heeft vernietigd, slaagt niet. Het gerechtshof heeft in zijn beschikking van 18 augustus 2020 weliswaar geoordeeld dat de kantonrechter het verzoek tot vernietiging van het ontslag ten onrechte heeft afgewezen, maar heeft vervolgens overwogen dat als de kantonrechter het ontslag wel had vernietigd, de arbeidsovereenkomst naar verwachting zou zijn ontbonden op verzoek van [naam werkgever] op grond van een onherstelbare vertrouwensbreuk, van het ontstaan waarvan appellant een verwijt kan worden gemaakt. Aan haar stelling dat sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk heeft [naam werkgever] – zo overweegt het gerechtshof – dezelfde feiten ten grondslag gelegd als aan het ontslag op staande voet. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat deze vaststaande feiten (nog steeds) een benadelingshandeling opleveren in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW. De gedragingen van appellant hebben geleid tot een verstoorde arbeidsverhouding, waardoor appellant zijn recht op loon prijs heeft gegeven.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek als voorzitter en C.F.E. van Olden-Smit en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) K.M. Geerman