Home

Centrale Raad van Beroep, 25-04-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:803, 20 / 3341 PW

Centrale Raad van Beroep, 25-04-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:803, 20 / 3341 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 april 2023
Datum publicatie
11 mei 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:803
Zaaknummer
20 / 3341 PW

Inhoudsindicatie

Intrekking na opschorting van het recht op bijstand. Geen sprake van verzuim.

Bij de intrekking na opschorting kan aan de orde worden gesteld of sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de PW. Zoals de rechtbank op goede gronden heeft overwogen, was betrokkene pas vanaf 24 september 2019 in verzuim. Het college heeft de verzending van de uitnodiging voor het gesprek van 19 september 2019 namelijk niet aannemelijk kunnen maken en betrokkene heeft steeds gezegd dat hij deze uitnodiging niet heeft ontvangen. Dit betekent dat betrokkene in het opschortingsbesluit pas voor de eerste keer is uitgenodigd voor een gesprek om gegevens te verstrekken, waarop hij – zonder iets van zich te laten horen – niet is verschenen. Hij was dan ook pas vanaf de datum van dat gesprek op 24 september 2019 in verzuim om gegevens te verstrekken. Het college heeft betrokkene echter ten onrechte geen gelegenheid geboden dit verzuim te herstellen en hem dus geen tweede kans geboden de gegevens te verstrekken, maar direct de bijstand ingetrokken. In geval bepaalde gegevens pas in een opschortingsbesluit worden gevraagd en daarmee feitelijk maar één kans wordt gegeven om gevraagde gegevens of bewijsstukken te verstrekken, is een college namelijk niet bevoegd de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 september 2020, 20/363 PW (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Datum uitspraak: 25 april 2023

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.

Mr. A. Darrazi, advocaat, heeft namens betrokkene een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Claessen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Darrazi.

Het onderzoek is na de zitting heropend. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn te kennen gegeven gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. De Raad heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak komt de Raad tot het oordeel dat het college niet bevoegd was om de bijstand van betrokkene in te trekken met ingang van de datum waarop het recht op bijstand is opgeschort. Het college heeft betrokkene namelijk pas voor het eerst in het opschortingsbesluit gevraagd om tijdens een gesprek gegevens of inlichtingen te verstrekken en hem niet in de gelegenheid gesteld om zijn verzuim te herstellen door deze gegevens of inlichtingen alsnog tijdens een gesprek te geven. Het hoger beroep van het college slaagt niet.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Betrokkene ontving sinds 28 september 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).

1.2.

Naar aanleiding van een melding dat betrokkene niet op het uitkeringsadres woont, heeft een handhaver-toezichthouder van de gemeente Tilburg (medewerker) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. In het kader van dat onderzoek heeft de medewerker betrokkene met een brief van 12 september 2019 uitgenodigd voor een gesprek op 19 september 2019. In die brief is betrokkene gevraagd om zijn paspoort mee te brengen. Betrokkene is niet verschenen op het gesprek van 19 september 2019. Ook heeft hij zijn paspoort niet verstrekt.

1.3.

Bij besluit van 19 september 2019 heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op bijstand opgeschort met ingang van 20 september 2019 omdat betrokkene niet is verschenen op de afspraak van 19 september 2019. Het college heeft betrokkene bij dat besluit uitgenodigd voor een gesprek op 24 september 2019 met het verzoek om zijn paspoort mee te nemen. Betrokkene heeft geen bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit.

1.4.

Omdat betrokkene niet is verschenen op de afspraak van 24 september 2019 en hij ook zijn paspoort niet heeft overgelegd, heeft het college bij besluit van 25 september 2019 de bijstand van betrokkene met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 20 september 2019 ingetrokken.

1.5.

In november 2019 heeft het college betrokkene met ingang van 16 oktober 2019 weer bijstand toegekend.

1.6.

Bij besluit van 5 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 september 2019 ongegrond verklaard en de intrekking gehandhaafd. Omdat het gesprek en inzage in het paspoort noodzakelijk waren voor de beoordeling van de bijstand, betrokkene redelijkerwijs op het gesprek kon verschijnen en over zijn paspoort kon beschikken en hier voldoende tijd voor heeft gehad, kon het college op goede gronden overgaan tot intrekking van de bijstand vanaf 20 september 2019.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 25 september 2019 herroepen. De rechtbank heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende overwogen. Het college heeft niet aan de hand van een deugdelijke verzendadministratie aannemelijk gemaakt dat de brief van 12 september 2019 daadwerkelijk aan betrokkene is verzonden. Het niet verschijnen op het gesprek van 19 september 2019 kan betrokkene dan ook niet worden verweten. Het college heeft het opschortingsbesluit van 19 september 2019 wel aangetekend verzonden. Uit de Track&Trace-gegevens van PostNL blijkt dat dit besluit op 20 en 21 september 2019 op het adres van betrokkene is aangeboden en vervolgens naar een afhaalpunt is gebracht om door betrokkene te worden opgehaald. Betrokkene heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het afhaalbericht door PostNL niet op zijn adres is achtergelaten. Het niet ophalen van het besluit van 19 september 2019 bij het afhaalpunt komt daarom voor rekening en risico van betrokkene. Het niet verschijnen op het gesprek van 24 september 2019 kan betrokkene hierom wel worden verweten. Omdat het college de verzending van de brief van 12 september 2019 niet aannemelijk heeft gemaakt, moet de uitnodiging voor het gesprek van 24 september 2019 in het besluit van 19 september 2019 worden aangemerkt als de eerste uitnodiging waar betrokkene van op de hoogte kon zijn. Dit betekent dat betrokkene pas vanaf 24 september 2019 in verzuim was, omdat hij niet op het gesprek van 24 september 2019 is verschenen en hij de gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd. Het college had hem daarom (alsnog) een termijn moeten geven om dit verzuim te herstellen. Dit is niet gebeurd. Hierdoor heeft het college naar het oordeel van de rechtbank in strijd gehandeld met artikel 54, tweede lid, van de PW. Het college was dan ook niet bevoegd de bijstand met ingang van 20 september 2019 in te trekken.

3. In hoger beroep heeft het college zich op de hierna te bespreken beroepsgrond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Wettelijke bepalingen

4.1.

De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.

4.1.1.

Op grond van artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend en hem dit te verwijten valt, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft.

4.1.2.

In artikel 54, tweede lid, van de PW staat dat het college mededeling doet van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.

4.1.3.

Artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Het hoger beroep van het college

4.2.

Het gaat in hoger beroep alleen over de bevoegdheid van het college om de bijstand van betrokkene na opschorting van het recht op bijstand met ingang van 20 september 2019 in te trekken. Betrokkene heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand namelijk geen bezwaar gemaakt.

4.3.

Het college heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene pas vanaf 24 september 2019 in verzuim was, omdat de verzending van de brief van 12 september 2019 met de uitnodiging voor het gesprek op 19 september 2019 niet aannemelijk kan worden gemaakt. In het opschortingsbesluit is namelijk vastgesteld dat betrokkene niet is verschenen op het gesprek van 19 september 2019 en dat betrokkene daarom in verzuim was. Omdat betrokkene geen bezwaar heeft gemaakt tegen het opschortingsbesluit, staat het in dat besluit geconstateerde verzuim in rechte vast. Betrokkene is met de uitnodiging in het opschortingsbesluit voor het gesprek van 24 september 2019 in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen, maar is niet verschenen. Het college was daarom bevoegd de bijstand van betrokkene na opschorting in te trekken. Het hoger beroep van het college slaagt niet. Dit wordt hierna toegelicht.

Bevoegdheid intrekking na opschorting

4.4.

Anders dan het college heeft aangevoerd staat bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking niet alleen ter beoordeling of een betrokkene het in het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld, maar ook of een betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Bij de bevoegdheid van het college om de bijstand na opschorting in te trekken gaat het namelijk om het herstellen van een verzuim. Dit is een verzuim als bedoeld in het eerste lid van artikel 54 van de PW en ziet daarom op gevraagde gegevens, bewijsstukken of medewerking die van belang zijn voor de verlening van bijstand én die verwijtbaar niet, niet tijdig of onvolledig zijn verstrekt. Als geen sprake is van een verzuim als bedoeld in het eerste lid van artikel 54 van de PW is ook geen sprake van het niet, niet tijdig of onvolledig herstellen van een verzuim als bedoeld in het vierde lid van artikel 54 van de PW. Dat de beoordeling van de bevoegdheid om de bijstand na opschorting in te trekken verder gaat dan het college heeft aangevoerd, volgt ook uit het volgende.

4.4.1.

De bevoegdheden tot opschorting van het recht op bijstand en intrekking van de bijstand op grond van onderscheidenlijk het eerste en het vierde lid van artikel 54 van de PW zijn bedoeld als dwangmiddel tot nakoming van de op de bijstandsgerechtigde rustende wettelijke verplichting inlichtingen te verstrekken of anderszins voldoende mee te werken voor zover dat voor de verlening van bijstand van belang is. Dit is vaste rechtspraak.1

4.4.2.

Het dwangmiddel van het opschorten van het recht op bijstand heeft tot doel dat de betrokkene alsnog actie onderneemt naar aanleiding van een eerder verzoek om inlichtingen en/of medewerking. In een opschortingsbesluit moet een belanghebbende de gelegenheid worden geboden het eerdere verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn. Alleen als het college de betrokkene deze gelegenheid tot herstel in een opschortingsbesluit heeft geboden, is het college bevoegd om – indien dat verzuim niet tijdig hersteld is en dit betrokkene is te verwijten – de bijstand in te trekken met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW.

4.4.3.

De gevraagde gegevens moeten ook van belang zijn voor het recht op bijstand. Als de gevraagde gegevens bijvoorbeeld zien op een afgesloten periode in het verleden maar niet van belang zijn voor het actuele recht op bijstand is het college niet bevoegd de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken. Ook niet als geen rechtsmiddel is aangewend tegen het opschortingsbesluit. Dit is ook vaste rechtspraak.2

4.4.4.

Verder moet bij de intrekking na opschorting worden beoordeeld of de betrokkene het verzuim heeft hersteld. Van verzuim als hier bedoeld is pas sprake als het college voorafgaande aan het opschortingsbesluit duidelijk heeft gemaakt welke specifieke gegevens de betrokkene had moeten verstrekken of medewerking had moeten verlenen en deze gegevens of medewerking ten tijde van het opschortingsbesluit niet of niet volledig binnen de gestelde termijn zijn geleverd. Dit betekent ook dat als in een opschortingsbesluit voor het eerst om bepaalde gegevens, bewijsstukken of medewerking wordt gevraagd, in zoverre geen sprake is van verzuim. In die situatie is het college niet bevoegd wegens het niet verstrekken van die inlichtingen of gegevens of gebrek aan die medewerking de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, in te trekken. Dit is vaste rechtspraak.3

4.4.5.

Overigens is ook vaste rechtspraak dat als een opschorting langer dan acht weken duurt, het college niet meer tot intrekking mag overgaan.4 Hieraan wordt ook getoetst als geen rechtsmiddel is aangewend tegen de opschorting, maar alleen tegen de intrekking.

Bevoegdheid intrekking na opschorting in dit geval

4.5.

Tijdens de zitting heeft het college erkend dat de gegevens in het paspoort zien op een afgesloten periode in het verleden. Daarom waren die gegevens, zoals het college tijdens de zitting heeft meegedeeld, niet van belang voor de vaststelling van het actuele recht op bijstand. Dit volgt ook uit de in 4.4.3 genoemde vaste rechtspraak. Niet langer in geschil is dan ook dat het college niet bevoegd was om de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken omdat betrokkene na het opschortingsbesluit het paspoort niet tijdig heeft overgelegd. Het college heeft echter aangevoerd dat betrokkene door niet te verschijnen op het gesprek van 19 september 2019 geen gegevens heeft verstrekt en daarom in verzuim was. Omdat hij ook niet is verschenen op het gesprek van 24 september 2019 was het college bevoegd de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.

4.5.1.

Een van de toepassingsvoorwaarden om de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in te kunnen trekken, is – zoals gezegd – dat de betrokkene een verzuim als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de PW niet, niet tijdig of onvolledig heeft hersteld. In lijn met de vaste rechtspraak, zoals in 4.4.3 en 4.4.4 genoemd, kan ook bij de intrekking na opschorting aan de orde worden gesteld of sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de PW. Zoals de rechtbank op goede gronden heeft overwogen, was betrokkene pas vanaf 24 september 2019 in verzuim. Het college heeft de verzending van de uitnodiging voor het gesprek van 19 september 2019 namelijk niet aannemelijk kunnen maken en betrokkene heeft steeds gezegd dat hij deze uitnodiging niet heeft ontvangen. Dit betekent dat betrokkene in het opschortingsbesluit pas voor de eerste keer is uitgenodigd voor een gesprek om gegevens te verstrekken, waarop hij – zonder iets van zich te laten horen – niet is verschenen. Hij was dan ook pas vanaf de datum van dat gesprek op 24 september 2019 in verzuim om gegevens te verstrekken. Het college heeft betrokkene echter ten onrechte geen gelegenheid geboden dit verzuim te herstellen en hem dus geen tweede kans geboden de gegevens te verstrekken, maar direct de bijstand ingetrokken.

4.5.2.

Het college had betrokkene alsnog in de gelegenheid moeten stellen om dit verzuim te herstellen. In geval bepaalde gegevens pas in een opschortingsbesluit worden gevraagd en daarmee feitelijk maar één kans wordt gegeven om gevraagde gegevens of bewijsstukken te verstrekken, is een college namelijk niet bevoegd de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken.

Conclusie

4.6.

Uit 4.2 tot en met 4.5.2 volgt dat het college niet bevoegd was om de bijstand van betrokkene met ingang van 20 september 2019 op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken.

4.7.

Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, te weten 1 punt voor het indienen van het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting.

6. Van het college wordt op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Awb griffierecht geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak;

-

veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.674,-;

-

bepaalt dat van het college een griffierecht wordt geheven van € 532,-.

Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en K.M.P. Jacobs als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2023.

(getekend) G.M.G. Hink

De griffier is verhinderd te ondertekenen.