Centrale Raad van Beroep, 04-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:854, 22 / 2810 AW
Centrale Raad van Beroep, 04-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:854, 22 / 2810 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 mei 2023
- Datum publicatie
- 10 mei 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:854
- Zaaknummer
- 22 / 2810 AW
Inhoudsindicatie
De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, omdat de rechtbank ten onrechte het herzieningsverzoek zelf heeft beoordeeld. De Raad wijst het herzieningsverzoek af, evenals het verzoek om schadevergoeding. Verzoek om herziening is niet-ontvankelijk omdat het herzieningsverzoek onredelijk laat is ingediend.
Uitspraak
22/2810 AW
Datum uitspraak: 4 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2022, 08/884 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het bestuur van Stichting Zonova (bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft de rechtbank Amsterdam bij brief van 4 oktober 2021 verzocht om de uitspraak van 9 december 2008, 08/844, te herzien. Daarbij heeft zij tevens verzocht het bestuur te veroordelen tot schadevergoeding. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard en heeft zij appellante veroordeeld in de proceskosten van het bestuur tot een bedrag van € 759,-.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
OVERWEGINGEN
Inleiding
Waar in deze uitspraak wordt gesproken van het bestuur, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan een rechtsvoorganger van het bestuur.
Het bestuur heeft appellante bij besluit van 11 juli 2007 ontslag verleend wegens gewichtige redenen. Bij besluit van 24 januari 2008 heeft het bestuur, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 11 juli 2007 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 december 2008 heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van appellante tegen het besluit van 24 januari 2018 gegrond verklaard, het ontslagbesluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven en bepaald dat het bestuur appellante ter zake van het ontslag een aanspraak (garantie) op een ontslaguitkering geeft en een bedrag ineens betaalt. Deze uitspraak heeft de Raad bij zijn uitspraak van 29 juli 20101 bevestigd. Appellante heeft vervolgens in totaal vijfmaal verzocht om herziening van die uitspraak van de Raad. De eerste twee verzoeken zijn afgewezen en de volgende drie verzoeken zijn nietontvankelijk verklaard wegens het onredelijk laat indienen van het verzoek. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 19 juli 2018, gedaan op het vijfde verzoek.2 Het cassatieberoep tegen deze uitspraak is door de Hoge Raad bij arrest van 12 oktober 2018 nietontvankelijk verklaard.3 Verder heeft appellante een procedure gevoerd naar aanleiding van een e-mailbericht van 14 december 2020. De rechtbank heeft zich in die procedure onbevoegd verklaard en de Raad heeft de desbetreffende uitspraak van de rechtbank bevestigd bij uitspraak van 15 juli 2022.4
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat volgens vaste rechtspraak van de Raad van degene die herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Een verzoek om herziening als hier aan de orde wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, als het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. Wat appellante heeft gesteld, namelijk dat het ontslagbesluit onbevoegd is genomen, dat haar diploma's en certificaten niet zijn vermeld in het ontslagbesluit en dat zij tijdens het ontslag arbeidsongeschikt was, zijn naar het oordeel van de rechtbank feiten die bij haar redelijkerwijs eerder bekend hadden moeten zijn. Appellante heeft haar verzoek om herziening onredelijk laat ingediend. Verder was er volgens de rechtbank reden om appellante te veroordelen in de proceskosten van het bestuur. Het kon haar gezien de eerdere procedures redelijkerwijs duidelijk zijn dat deze procedure volstrekt kansloos was, aldus de rechtbank.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van relevante nieuwe feiten en omstandigheden.
Het oordeel van de Raad
In de eerste plaats overweegt Raad het volgende. Appellante heeft een verzoek om herziening ingediend van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2008. Zoals in 1.2 is vermeld, is tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld en heeft de Raad op dat hoger beroep beslist bij uitspraak van 29 juli 2010. Dat brengt mee dat het herzieningsverzoek aangemerkt moet worden als een verzoek om herziening van die uitspraak van de Raad en dat de Raad daarop moet beslissen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte op het verzoek beslist. Zij had het verzoek ter behandeling aan de Raad moeten doorzenden. In verband daarmee moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd, inclusief de beslissing over de proceskosten.5
De Raad heeft het herzieningsverzoek in behandeling genomen als een verzoek om herziening van de genoemde uitspraak van de Raad van 29 juli 2010 en overweegt naar aanleiding daarvan als volgt.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Volgens vaste rechtspraak6 geldt dat van degene die herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Een verzoek om herziening als hier aan de orde wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
Aan het verzoek om herziening, zoals toegelicht in hoger beroep, is ten grondslag gelegd, kort weergegeven, dat het ontslagbesluit van 11 juli 2007 onbevoegd is genomen en dat appellante ten tijde van het ontslag arbeidsongeschikt was. Nu niet kan worden vastgesteld dat appellante pas minder dan een jaar vóór de datum van indiening van het herzieningsverzoek bekend is geworden met de daaraan ten grondslag gelegde gegevens en de oorspronkelijke uitspraak dateert van meer dan een jaar vóór de datum van het herzieningsverzoek, moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
In het kader van een herzieningsverzoek bestaat geen ruimte om te beslissen over een verzoek om veroordeling tot schadevergoeding. Alleen al om die reden kan dit verzoek niet worden toegewezen.
Uit het voorgaande volgt dat op de verzoeken zonder verder onderzoek kan worden beslist.