Home

Centrale Raad van Beroep, 04-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:857, 21 / 1977 ZVW

Centrale Raad van Beroep, 04-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:857, 21 / 1977 ZVW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 mei 2023
Datum publicatie
9 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:857
Zaaknummer
21 / 1977 ZVW

Inhoudsindicatie

Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de brief van 11 september 2017 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Aangetekende brief uit België, langer dan een week onderweg, uitzonderlijke situatie in verband met de coronapandemie. De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat onder deze bijzondere omstandigheden de overschrijding van de beroepstermijn niet voor risico van appellante moet komen maar verschoonbaar is. De Raad zal de zaak zelf afdoen. Het CAK heeft appellante terecht vanaf 4 juli 2017 als zelfstandig verdragsgerechtigde aangemerkt. De definitieve jaarafrekeningen over de jaren 2017 en 2018 zijn terecht vastgesteld. Geen aanleiding voor toekenning schadevergoeding.

Uitspraak

21/1977, 21/1978, 21/1979 ZVW

Datum uitspraak: 4 mei 2023

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 april 2021, 18/2442, 20/3719, 20/5145 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om schadevergoeding

Partijen:

[appellante] te [woonplaats ] , België (appellante)

Het CAK

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft haar echtgenoot [naam echtgenoot] het hoger beroep ingesteld.

Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken aan de Raad toegezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2023. Appellante is niet verschenen. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Appellante en haar echtgenoot wonen in België . De echtgenoot ontvangt sinds mei 2007 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) is de echtgenoot van appellante door het CAK op grond van het ontvangen van dit pensioen (en een eerder vervroegd pensioen) als zogenoemde verdragsgerechtigde aangemerkt. De echtgenoot heeft namelijk op grond van (nu) artikel 24 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) recht op zorg in het woonland ( België ) ten laste van het pensioenland (Nederland). Voor dit recht op zorg is op grond van artikel 30 van Vo 883/2004 in verbinding met artikel 69 van de Zvw een bijdrage verschuldigd (verdragsbijdrage). De echtgenoot heeft zich, net als appellante als zijn gezinslid, met een E 121-formulier ingeschreven bij de Christelijke Mutualiteit, het bevoegde orgaan van de woonplaats.

1.2.

Appellante ontvangt vanaf 4 juli 2017 zelf een ouderdomspensioen op grond van de AOW. Volgens het CAK is appellante vanaf 4 juli 2017 zelf verdragsgerechtigde geworden en een verdragsbijdrage verschuldigd. Het CAK heeft een E 108-formulier toegestuurd aan de Christelijke Mutualiteit waarmee de inschrijving van appellante als medeverzekerde met haar echtgenoot is beëindigd. Tevens is een E 121-formulier aan appellante toegezonden waarmee zij zich zelfstandig voor het recht op verstrekkingen kan inschrijven bij de Christelijke Mutualiteit van haar woonplaats.

1.3.

Vervolgens heeft het CAK over 2017 en 2018 definitieve jaarafrekeningen voor de verdragsbijdrage aan appellante gestuurd.

1.4.

Appellante is het met de besluitvorming van het CAK niet eens. Zij vindt dat zij ook vanaf 4 juli 2017 als meeverzekerd gezinslid moet worden aangemerkt omdat zij volgens Belgische wetgeving nog steeds als gezinslid ten laste van haar echtgenoot wordt aangemerkt. Zij is dan ook geen verdragsbijdrage verschuldigd die op haar pensioen mag worden ingehouden.

Afzonderlijke bespreking van de drie hoger beroepszaken.

21 1977 ZVW

De besluitvorming van het CAK

2.1.1.

Bij brief van 29 augustus 2017 heeft het CAK aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 4 juli 2017 verdragsgerechtigde is en dat zij recht heeft op medische zorg in haar woonland. Zij is hiervoor vanaf 4 juli 2017 een verdragsbijdrage verschuldigd die wordt ingehouden op haar AOW-pensioen. Hierbij is ook een E 121-formulier gevoegd waarmee appellante zich kan aanmelden bij het ziekenfonds van haar woonland. Onderaan de brief is een bezwaarclausule opgenomen.

2.1.2.

Bij brief van 11 september 2017 heeft het CAK aan appellante meegedeeld dat zij op dat moment als medeverzekerde bij haar partner is ingeschreven maar dat dit gaat veranderen omdat zij een eigen pensioen of uitkering gaat ontvangen. Vanaf 4 juli 2017 moet appellant van een eigen inschrijving gebruik maken. Hiervoor wordt een E 121-formulier naar de Christelijke Mutualiteit gestuurd. Verder is meegedeeld dat appellante vanaf 4 juli 2017 een verdragsbijdrage moet betalen die wordt ingehouden op haar ouderdomspensioen. Onderaan de brief is een bezwaarclausule opgenomen.

2.1.3.

Appellante heeft tegen de brief van 11 september 2017 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 21 februari 2018 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank

2.2.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak 18/2442 ambtshalve vastgesteld dat het tegen de brief van 11 september 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is. Deze brief is volgens de rechtbank een herhaling van het besluit van 29 augustus 2017, roept geen zelfstandige rechtsgevolgen in het leven en is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het CAK heeft verzuimd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard en het bestreden besluit 1 zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar nietontvankelijk te verklaren. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat het griffierecht aan appellante moet worden vergoed.

De gronden in hoger beroep

2.3.

Appellante heeft betoogd dat pas bij de brief van 11 september 2017 is gebleken dat het CAK haar als zelfstandig verdragsgerechtigde wilde laten inschrijven, terwijl zij nog steeds de status heeft van gezinslid ten laste. Hieruit bleek frauduleus opzet van het CAK en daaraan wilde ze niet meewerken.

Het oordeel van de Raad

21 1978 ZVW

Het oordeel van de Raad

21 1979 ZVW

Het oordeel van de Raad

Bijlage: regelgeving

Vo 883/2004

Artikel 1i

Artikel 24

Artikel 32