Centrale Raad van Beroep, 16-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:931, 21 / 2158 PW
Centrale Raad van Beroep, 16-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:931, 21 / 2158 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 mei 2023
- Datum publicatie
- 24 mei 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:931
- Zaaknummer
- 21 / 2158 PW
Inhoudsindicatie
Intrekking en terugvordering van bijstand. Gezamenlijke huishouding. Verklaringen. Zorgvuldig onderzoek. De beroepsgrond van appellant dat het onderzoek van de sociale recherche onzorgvuldig is geweest, slaagt niet. Anders dan appellant heeft betoogd, is de fysieke aanwezigheid van een tolk tijdens een gesprek niet noodzakelijk om goed te kunnen vertalen. De verklaringen van appellant en A zijn op zichzelf voldoende om aannemelijk te achten dat appellant en A een gezamenlijke huishouding met elkaar hebben gevoerd. Het enkele feit dat voorafgaand aan de gesprekken niet méér onderzoek is verricht, betekent niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verklaringen zijn voldoende om aannemelijk te achten dat appellant en A in de periode waar het hier om gaat beiden hun hoofdverblijf hadden in de woning van appellant en dat zij in die periode dus een gezamenlijke huishouding voerden.
Uitspraak
21/2158 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 mei 2021, 20/438 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Datum uitspraak: 16 mei 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 4 september 2019 heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 27 maart 2018 tot en met 12 april 2019. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 17 januari 2020 (bestreden besluit) bij de intrekking en terugvordering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M.P.M. Hogervorst, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 april 2023. Voor appellant is
mr. Hogervorst verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.A. Ottenheim.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Het college heeft tot intrekking en terugvordering besloten omdat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met een persoon met wie hij een relatie had (A). Volgens appellant voerde hij geen gezamenlijke huishouding. Het college vond van wel. De rechtbank was het daarmee eens. De Raad ook. Daarnaast is de Raad van oordeel dat het onderzoek niet onzorgvuldig is geweest. Daarom wordt de aangevallen uitspraak in stand gelaten.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant ontving sinds 17 februari 2000 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Hij woont sinds 1 oktober 2004 op het uitkeringsadres in Maastricht. A stond ten tijde hier van belang ingeschreven in de basisregistratie personen op een ander adres (Z) in Maastricht. Zij heeft één meerderjarig zoon die in Groningen woont.
In juli 2018 heeft het college een anonieme melding ontvangen dat appellant twee vrouwen heeft die hem onderhouden en dat hij met één van deze vrouwen al meer dan twee jaar samenwoont. Naar aanleiding van deze melding heeft een sociaal rechercheur van Sociale Zaken Maastricht Heuvelland in augustus 2018 een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. De sociaal rechercheur heeft onder andere op 19 februari 2019 een gesprek gevoerd met appellant en op 12 april 2019 met A. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een op ambtseed opgemaakte rapportage van 23 juli 2019.
Besluiten van het college
Op grond van de onderzoeksresultaten heeft het college met het besluit van 4 september 2019 de bijstand van appellant ingetrokken over de periode van 27 maart 2018 tot en met 12 april 2019 en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 15.338,29 van hem teruggevorderd.
Het college heeft in het bestreden besluit de intrekking en terugvordering als volgt gemotiveerd. Uit de relatie van appellant met A is een kind is geboren. Daarom is voor de beoordeling of sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen appellant en A uitsluitend bepalend of zij in de periode waar het hier om gaat hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. Dat is hier het geval. Uit de verklaringen die appellant en A bij de sociale recherche hebben afgelegd blijkt namelijk dat zij in die periode hun hoofdverblijf hadden in de woning van appellant. Door de gezamenlijke huishouding op het uitkeringsadres X niet te melden heeft appellant zijn inlichtingenverplichting geschonden. Het college was verplicht om de bijstand in te trekken en terug te vorderen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.