Home

Centrale Raad van Beroep, 30-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:949, 21 / 3345 PW

Centrale Raad van Beroep, 30-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:949, 21 / 3345 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 mei 2023
Datum publicatie
6 juni 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:949
Zaaknummer
21 / 3345 PW

Inhoudsindicatie

Kosten van bezwaar. Inschakeling derde door professionele bewindvoerder. Nihilstelling forfaitair bedrag Bpb. Uitgangspunt is dat kosten van een professionele rechtshulpverlener worden aangemerkt als redelijkerwijs gemaakt en voor vergoeding in aanmerking komen. Dat een professionele bewindvoerder de rechtsbijstand heeft ingeschakeld, doet daar op zichzelf niet aan af. In dit bijzondere geval hoeft het college de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand toch niet te vergoeden. Het college kon afwijken van het forfaitaire bedrag van artikel 2 lid 1 Bpb en dat bedrag op nihil stellen. Het ging om een evidente fout en het doel van het bezwaar had ook kunnen worden bereikt met een telefonisch bericht aan het college. Het ging verder om een fout van een relatief beperkt belang waarvan het college bovendien aannemelijk heeft gemaakt dat deze ook zonder het maken van bezwaar automatisch zou zijn hersteld.

Uitspraak

21/3345 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2021, 20/3461 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] (appellante), als bewindvoerder over de goederen van [betrokkene] (betrokkene)

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (college)

Datum uitspraak: 30 mei 2023

PROCESVERLOOP

Het college heeft met een besluit van 23 oktober 2019 de aan betrokkene toegekende bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering voortgezet met ingang van 1 januari 2020.

Namens de toenmalige bewindvoerder van betrokkene is tegen dat besluit bezwaar gemaakt en verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand. Het college heeft met een besluit van 10 maart 2020 (bestreden besluit) dat besluit herzien, maar het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen. Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld.

De rechtbank heeft met de uitspraak van 19 juli 2021 het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.

Namens appellante, de huidige bewindvoerder van betrokkene, heeft drs. F. Elidrissi hoger beroep ingesteld. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 januari 2023. Voor appellante is drs. Elidrissi verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.T. Bui.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de vraag of het college terecht het verzoek om vergoeding van de door de bewindvoerder in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand heeft afgewezen. De Raad herhaalt dat het uitgangspunt is dat kosten van een professionele rechtshulpverlener worden aangemerkt als redelijkerwijs gemaakt en voor vergoeding in aanmerking komen. De omstandigheid dat een professionele bewindvoerder de rechtsbijstand heeft ingeschakeld doet daar op zichzelf niet aan af. De Raad komt toch tot het oordeel dat het college de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand niet hoeft te vergoeden. De reden daarvoor ligt in de bijzondere omstandigheden van dit geval.

Inleiding

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Betrokkene is onder bewind gesteld. Tot 1 juni 2021 was drs. Elidrissi, die in hoger beroep als gemachtigde optreedt, haar bewindvoerder. De kantonrechter heeft hem op zijn verzoek met ingang van die datum als bewindvoerder ontslagen en een ander als bewindvoerder benoemd. Betrokkene ontvangt van het college maandelijks bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van bewindvoering. Het college kende deze bijzondere bijstand jaarlijks op verzoek toe, voor het laatst tot en met 31 december 2019.

1.2.

Met het besluit van 23 oktober 2019 heeft het college de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering van betrokkene automatisch voortgezet met ingang van 1 januari 2020 en daarbij de hoogte vastgesteld op € 147,62 per maand.

1.3.

Op verzoek van de toenmalige bewindvoerder van betrokkene, drs. Elidrissi (toenmalige bewindvoerder), heeft juridisch adviseur mr. N. El Moussaoui namens hem bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Hij heeft gesteld dat het bedrag van de bijzondere bijstand per 1 januari 2020 moet worden vastgesteld op € 150,44 per maand. Hij heeft daarbij gewezen op de bedragen, genoemd in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (de Regeling), die met ingang van 1 januari 2020 zouden worden verhoogd. Op het moment van het bestreden besluit waren die nieuwe bedragen al bekend. Daarom had het college met die nieuwe bedragen rekening moeten houden. Verder heeft hij namens de toenmalige bewindvoerder verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten voor verleende rechtsbijstand.

1.4.

Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar tegen het besluit van 23 oktober 2019 gegrond verklaard en dit besluit herzien in die zin dat aan betrokkene vanaf 1 januari 2020 maandelijks € 150,44 is toegekend. Het college heeft het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand afgewezen. Die afwijzing berust op het standpunt van het college dat de kosten van rechtsbijstand niet kunnen worden aangemerkt als kosten die de toenmalige bewindvoerder redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft zijn besluit om geen vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten toe te kennen als volgt nader gemotiveerd.

1.4.1.

Het behoort tot de taak van de bewindvoerder om voor de financiële belangen van de onder bewind gestelde op te komen. Daaronder valt het maken van bezwaar tegen een besluit waarbij de financiële belangen van de onder bewind gestelde in geding zijn. In dit geval gaat het om een zeer eenvoudige zaak.

1.4.2.

De toenmalige bewindvoerder had het college telefonisch kunnen wijzen op de evidente fout, die dan direct zou zijn hersteld. Andere bewindvoerders hebben dit met succes gedaan. De juiste tarieven zouden door een koppeling in de systemen overigens ook zonder dat bezwaar was gemaakt automatisch zijn doorgevoerd per 1 januari 2020.

1.4.3.

De toenmalige bewindvoerder was bovendien een ervaren juridisch adviseur. Hij maakte voorheen als bewindvoerder altijd zelf bezwaar. Pas sinds het hem duidelijk werd dat aan hem als bewindvoerder de kosten van bezwaar niet meer werden vergoed, schakelt hij daarvoor derden in. Er zijn volgens het college meerdere aanwijzingen dat de toenmalige bewindvoerder louter procedeert om proceskosten te verkrijgen.

De uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft in zijn uitspraak van 19 juli 2021 het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank is geen plaats voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand, omdat het maken van bezwaar valt onder de taken van de bewindvoerder.

Het hoger beroep van appellante

3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college de kosten van rechtsbijstand in bezwaar had moeten vergoeden, omdat het wel nodig was om die kosten te maken. Zij heeft gesteld dat het de toenmalige bewindvoerder in een persoonlijk gesprek met de coördinerend kantonrechter van de rechtbank Den Haag was verboden om als bewindvoerder nog langer juridische handelingen voor zijn cliënten te verrichten. Ook heeft appellante gesteld dat het in het algemeen verboden is dat een bewindvoerder optreedt als rechtsbijstandverlener voor de onder bewind gestelde. Daarbij heeft zij verwezen naar twee uitspraken van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2019 en van 29 november 2019.1

Het oordeel van de Raad

BESLISSING