Home

Centrale Raad van Beroep, 16-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1005, 22/2498 NOW

Centrale Raad van Beroep, 16-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1005, 22/2498 NOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 mei 2024
Datum publicatie
29 mei 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1005
Zaaknummer
22/2498 NOW

Inhoudsindicatie

NOW-3. Loonsom juist berekend. De wetgever heeft het begrip loonsom gedefinieerd in de regeling. Voor de loonsom kan alleen loon worden meegerekend van personeel dat een loonheffingsnummer heeft van de onderneming. Het personeel dat in juni 2020 voor appellant werkte had dat niet. Geen strijd met evenredigheidsbeginsel.

Uitspraak

22/2498 NOW

Datum uitspraak: 16 mei 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2022, 21/1274 en 21/1275 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister)

Het gaat in deze zaken om de vraag of de minister de subsidie voor Café [naam café 1] en Café [naam café 2] op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3) juist heeft verleend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft dr. A.M. Mulder hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2024. De gemachtigde van appellant was daarbij aanwezig. De minister is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Op 19 november 2020 heeft appellant voor Café [naam café 1] en Café [naam café 2] aanvragen ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-3, derde tranche, voor de periode oktober tot en met december 2020. Op de aanvraagformulieren heeft appellant vermeld dat hij vanaf 1 oktober 2020 een omzetverlies van 95% verwacht. Bij besluiten van 24 november 2020 heeft de minister voor Café [naam café 2] een tegemoetkoming verleend van € 5.311,- en voor Café [naam café 1] een tegemoetkoming van € 4.402,-. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 24 november 2020. Bij beslissingen op bezwaar van 2 februari 2021 en 12 februari 2021 (bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de minister de loonsom juist berekend. Wat appellant wil, namelijk dat voor de loonsom ook het loon wordt meegeteld dat hij heeft betaald aan een payrollbedrijf, kan volgens de rechtbank niet. Uit de wet volgt namelijk dat voor de loonsom alleen loon kan worden meegerekend van personeel dat een loonheffingsnummer heeft van de onderneming. Het personeel dat in juni 2020 voor appellant werkte had dat niet. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andere interpretatie van de definitie van het begrip loonsom in artikel 1 van de NOW-3, omdat de toepassing van die definitie in het geval van appellant niet onrechtmatig is. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het een bewuste keuze is geweest van de minister om betalingen aan payrollbedrijven niet mee te nemen bij de hoogte van de loonsom. Er is daarom volgens de rechtbank geen strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij voert aan dat de wettekst van de NOW wel voor andere uitleg vatbaar is. Het CBS gaat over het begrip loonsom, niet het Uwv of de rechtbank. De redenering van de rechtbank leidt ertoe dat appellant het loon dat hij heeft betaald aan het payrollbedrijf, ook niet zou mogen opvoeren als kosten bij de aangifte inkomstenbelasting. Terwijl de accountant deze kosten in de administratie van de onderneming opvoert als loonkosten. Verder voert appellant aan dat de suggestie dat het payrollbedrijf zelf in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming op grond van de NOW bijna een uitnodiging is tot frauderen.

3.2.

De minister heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. De medewerkers die bij appellant in de maand juni 2020 voor appellant werkten via het payrollbedrijf, staan op de loonlijst van dat payrollbedrijf. Dat bedrijf is de juridische werkgever. De essentie van de payrollconstructie is dat de rol van juridisch werkgever en feitelijk werkverschaffer uit elkaar worden gehaald. De risico’s voor loondoorbetaling worden bij het payrollbedrijf gelegd. De regelgever heeft er bewust voor gekozen om degene die het personeel uitleent in aanmerking te laten komen voor NOW, en niet de inlener.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Artikel 1

Artikel 3

Artikel 16