Centrale Raad van Beroep, 28-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1042, 23/744 PW
Centrale Raad van Beroep, 28-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1042, 23/744 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 28 mei 2024
- Datum publicatie
- 12 juni 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1042
- Zaaknummer
- 23/744 PW
Inhoudsindicatie
Inhouding op Bijstand. Kinderalimentatie. Beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Kinderalimentatie is een middel in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW en moet in beginsel als inkomen in mindering worden gebracht op een bijstandsuitkering. Uit het echtscheidingsconvenant tussen appellante en haar ex-partner volgt dat appellante een aanspraak heeft op kinderalimentatie. De ex-partner heeft tot de achttiende verjaardag van zijn dochter alimentatie betaald. Ook in het geval appellante feitelijk geen alimentatie zou hebben ontvangen, laat dat onverlet dat zij op grond van het echtscheidingsconvenant een aanspraak had op kinderalimentatie ten aanzien van haar ex-partner. Appellante wordt geacht daarover redelijkerwijs te kunnen beschikken.
Uitspraak
23/744 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 februari 2023, 22/797 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Het college van burgemeester en wethouders van Venray (college)
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Het gaat in deze zaak om maandelijkse inhoudingen op de bijstand van appellante. Het college heeft over de periode van 17 mei 2021 tot en met 21 november 2021 maandelijks een bedrag van € 150,- ingehouden op de bijstand van appellante. Het gaat hierbij om kinderalimentatie die appellante van haar ex-partner zou hebben ontvangen. Appellante stelt dat het college dit bedrag ten onrechte heeft ingehouden, omdat haar ex-partner nooit alimentatie heeft betaald en hij ook niet over middelen beschikte om aan zijn alimentatieverplichting te kunnen voldoen. Appellante krijgt daarin geen gelijk.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld. Met een brief van 19 februari 2024 (regiebrief) heeft de Raad appellante laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en appellante in de gelegenheid gesteld haar stelling dat zij feitelijk nooit kinderalimentatie van haar ex-partner heeft ontvangen en zij haar aanspraak op bijstand ook niet te gelde had kunnen maken, nader te onderbouwen. Ook heeft de Raad appellante gewezen op haar recht om ter zitting te worden gehoord. Appellante heeft de gevraagde onderbouwing niet gegeven. Zij heeft wel toestemming gegeven om een onderzoek ter zitting achterwege te laten. Vervolgens heeft de Raad het college met een brief van 19 maart 2024 gewezen op het recht om ter zitting te worden gehoord. Het college heeft niet binnen de hem gegeven termijn verklaard gebruik te willen maken van dit recht. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Met een besluit van 6 september 2021 heeft het college met ingang van 17 mei 2021 aan appellante bijstand toegekend op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ouder. In dat besluit staat onder meer dat inkomen op de bijstandsuitkering in mindering wordt gebracht en dat appellante verplicht is direct alles te melden wat van invloed kan zijn op zijn uitkering. Voor de uiteindelijke berekening van de hoogte van de uitkering wordt in het besluit verwezen naar de te ontvangen uitkeringsspecificaties.
Uit de uitkeringsspecificaties van 10 september 2021 blijkt dat het college over de periode van 17 mei 2021 tot en met 21 november 2021 heeft besloten een bedrag van € 150,- per maand in te houden op de bijstand van appellante. Het college legt daaraan ten grondslag dat appellante dat bedrag maandelijks aan kinderalimentatie van haar ex-partner zou hebben ontvangen. Met een besluit van 29 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen het besluit tot inhouding ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.