Centrale Raad van Beroep, 29-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1072, 23/1994 WIA
Centrale Raad van Beroep, 29-05-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1072, 23/1994 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 29 mei 2024
- Datum publicatie
- 11 juni 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1072
- Zaaknummer
- 23/1994 WIA
Inhoudsindicatie
Weigering WIA-uitkering toe te kennen en terug te komen op het besluit tot beëindiging ZW-uitkering op de grond dat geen sprake is van een eerste arbeidsongeschiktheidsdag in 2018 terecht. Terecht geoordeeld dat appellant aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb ten grondslag heeft gelegd.
Uitspraak
23/1994 WIA
Datum uitspraak: 29 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 juni 2023, 21/3387 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 23 april 2021 heeft het Uwv geweigerd om appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt en het Uwv tevens verzocht om terug te komen van het besluit van 1 september 2017 (eerdere besluit), waarmee de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van appellant per 2 oktober 2017 is beëindigd. In het besluit van 2 december 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het eerdere besluit en is het Uwv gebleven bij de weigering van de WIA-uitkering.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 maart 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Het gaat in deze zaak om de vragen of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 1 september 2017, of het Uwv terecht per 28 juni 2018 geen WIAbeoordeling heeft verricht en of het Uwv terecht het standpunt heeft ingenomen dat er geen sprake is van een eerste arbeidsongeschiktheidsdag in 2018. De Raad beantwoordt deze vragen bevestigend. Dat betekent dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering aan appellant heeft toegekend.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant heeft in Duitsland gewerkt als schoonmaker voor gemiddeld 39 uur per week. Het Uwv heeft appellant per 1 april 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 28 juni 2016 heeft hij zich vanuit de WW ziekgemeld met enkelklachten. Later was ook sprake van psychische klachten. Het Uwv heeft appellant per 27 september 2016 een ZW-uitkering toegekend.
Bij een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft het Uwv met een besluit van 1 september 2017 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 2 oktober 2017 beëindigd. Appellant was ongeschikt voor zijn eigen werk als schoonmaker, maar kon in door een arbeidsdeskundige geselecteerde functies meer dan 65% verdienen van het inkomen dat hij had voordat hij ziek werd. Bij besluit van 27 november 2017 heeft het Uwv het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 4 juni 2018 ongegrond verklaard. Appellant heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Appellant heeft van januari 2018 tot oktober 2018 weer in Duitsland gewerkt.
Op 9 april 2021 heeft appellant het Uwv verzocht per 104 weken na de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 28 juni 2016 dan wel een latere datum een WIA-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 23 april 2021 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, omdat de ZWuitkering per 2 oktober 2017 is beëindigd en de wachttijd van 104 weken niet is volgemaakt. Daarnaast is er geen nieuwe eerste arbeidsongeschiktheidsdag bekend, op grond waarvan een nieuwe wachttijd zou zijn ingegaan.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 april 2021. Appellant heeft toegelicht dat (ook) sprake is van een verzoek om terug te komen van het besluit van 1 september 2017 waarbij de ZW-uitkering is ingetrokken per 2 oktober 2017. Appellant heeft verder gesteld dat hij wel de wachttijd heeft volgemaakt zodat per juni 2018 een WIAbeoordeling moet plaatsvinden. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat sprake is van een WIA-aanvraag in verband met een eerste arbeidsongeschiktheidsdag tijdens zijn dienstverband in Duitsland vanaf 8 januari 2018 dan wel per 29 oktober 2018.
Bij besluit van 2 december 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 april 2021 ongegrond verklaard. Daaraan ligt een rapport van 29 november 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Het Uwv heeft het verzoek om herziening van het besluit van 1 september 2017 afgewezen omdat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat dit besluit onjuist is. Verder stelt het Uwv dat appellant op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 29 oktober 2018 niet (meer) verzekerd was in Duitsland of Nederland.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, en terecht heeft geweigerd om terug te komen van de beëindiging van de ZW-uitkering per 2 oktober 2017. De rechtbank heeft de weigering om van dat besluit terug te komen niet evident onredelijk geacht.
Verder is volgens de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat appellant, uitgaande van een aanvang van de wachttijd in juni 2016, 104 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Daarom heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat die 104 weken wachttijd niet zijn volgemaakt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat 29 oktober 2018 als een mogelijke latere eerste arbeidsongeschiktheidsdag gezien moet worden, maar dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 29 oktober 2018 in Duitsland verzekerd was tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheid. Dat de verwijzing op 29 oktober 2018 naar een psychiater zou betekenen dat al eerder dan die datum uitgegaan moet worden van arbeidsongeschiktheid acht de rechtbank, net als het Uwv, onvoldoende met objectieve bescheiden onderbouwd.
De rechtbank heeft tot slot een schadevergoeding van € 500,- toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase.
Het hoger beroep van appellant
Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Appellant heeft herhaald dat het Uwv ten onrechte niet is teruggekomen van het besluit van 1 september 2017 om de ZWuitkering per 2 oktober 2017 te beëindigen. Onder verwijzing naar (medische) stukken heeft appellant het standpunt ingenomen dat hij in oktober 2017 veel zwaarder psychisch beperkt was dan waar het Uwv van is uitgegaan. Nu het gaat om het achteraf vaststellen van een medische situatie in het verleden heeft appellant verzocht een deskundige te benoemen voor een onderzoek naar (met name) de psychische problematiek van appellant op 2 oktober 2017.
Verder heeft appellant gesteld dat hij na 28 juni 2016 de wachttijd van 104 weken heeft volgemaakt, zodat in 2018 een WIA-beoordeling had moeten plaatsvinden. Dat de ZWuitkering per 2 oktober 2017 is beëindigd, neemt volgens appellant niet weg dat hij vanaf juni 2016 wel degelijk 104 weken beperkingen had en arbeidsongeschikt was.
Appellant heeft erkend dat hij op 29 oktober 2018 niet verzekerd was in Duitsland. Hij heeft erop gewezen dat hij al eerder heeft aangevoerd dat de arbeidsongeschiktheid eerder (bijvoorbeeld in augustus 2018, toen hij ook volgens het Uwv verzekerd was) is ingetreden. Volgens appellant is het niet logisch te denken dat iemand die op 29 oktober 2018 psychisch volledig arbeidsongeschikt is, dat niet ook al op 31 augustus 2018 was. Appellant heeft gesteld dat het Uwv deze claim niet heeft onderzocht, maar is van mening dat ook per augustus 2020 een WIA-beoordeling had moeten plaatsvinden.
Appellant heeft tot slot gevraagd het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade, bestaande uit wettelijke rente en immateriële schade.