Home

Centrale Raad van Beroep, 04-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1155, 22/2751 PW

Centrale Raad van Beroep, 04-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1155, 22/2751 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 juni 2024
Datum publicatie
2 juli 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1155
Zaaknummer
22/2751 PW

Inhoudsindicatie

Wijziging van eerdere verlening van uitstel van betaling. Toetsing evenredigheidsbeginsel. Bij de beoordeling van het evenredigheidsbeginsel gaat het in deze zaak om de vraag of sprake is van een evenwichtige belangenafweging. Uit de nadere toelichting van de Svb ter zitting volgt dat het doel van het bestreden besluit is om uiteindelijk te komen tot een goede besteding van gemeenschapsgeld. Appellant heeft daar geen belangen tegenover gesteld, anders dan de wens dat de Svb van terugvordering afziet. De Svb heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van een goede besteding van gemeenschapsgeld in dit geval opweegt tegen de nadelige gevolgen die de terugvordering voor appellant heeft. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat met het bestreden besluit van invordering of executie nog geen sprake is.

Uitspraak

22/2751 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2022, 21/2648 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 4 juni 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een wijziging van een eerder door de Svb verleend uitstel van betaling van een schuld die is ontstaan omdat de Svb de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) heeft teruggevorderd. Het besluit tot terugvordering staat na een uitspraak van de Raad van 24 november 20201 in rechte vast. De in hoger beroep aangevoerde grond dat het aan de terugvordering voorafgaande onderzoek discriminatoir is, kan bij de beoordeling van de wijziging van het uitstel van betaling niet meer aan de orde komen. De Svb ontleent de bevoegdheid om het besluit tot uitstel van betaling te wijzigen aan artikel 4:96, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak van de Raad van 24 november 2020 is in dit geval een veranderde omstandigheid die zich verzet tegen ongewijzigde voortduring van het uitstel. De Svb kon in redelijkheid van de bevoegdheid gebruik maken. Het hoger beroep slaagt niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Küҫükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. De Svb heeft op verzoek van de Raad nadere stukken ingediend. Namens appellant heeft mr. Küҫükünal nadere stukken ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 april 2024. Voor appellant is mr. Küҫükünal verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz, mr. P. van der Voorn en R.W. Nicolaas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant en zijn inmiddels overleden echtgenote (X) ontvingen, naast een onvolledig ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, sinds 1 april 2003 bijstand en daarna een AIO-aanvulling, laatstelijk op grond van de Participatiewet. Met besluiten van 11 november 2016 heeft de Svb de AIO-aanvulling en de daaraan voorafgaande bijstand over de periode van 1 april 2003 tot en met 16 augustus 2016 ingetrokken en de kosten van AIO-aanvulling en bijstand over die periode van appellant en X teruggevorderd tot een bedrag van € 103.945,18. Aan deze besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant en zijn echtgenote niet hebben gemeld dat zij onroerende zaken in Turkije bezitten met een waarde boven het voor hen geldende vrij te laten vermogen. In het terugvorderingsbesluit heeft de Svb appellant en X verzocht het teruggevorderde bedrag binnen zes weken na dagtekening van dat besluit terug te betalen. Na bezwaar is de Svb met een besluit van 24 mei 2017 bij de intrekking en terugvordering gebleven.

1.2.

De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 24 mei 2017 ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 24 november 20202 de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het besluit van 24 mei 2017 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De intrekking en de terugvordering staan daarmee in rechte vast.

1.3.

Tot de onder 1.2 vermelde uitspraak heeft de Svb appellant en X een aantal keren uitstel van betaling verleend, steeds na het verrichten van een jaarlijks onderzoek naar de aflossingscapaciteit. De laatste keer dat de Svb uitstel heeft verleend was bij besluit van 7 juli 2020. De Svb heeft met een brief van 3 maart 2021 aan appellant en X meegedeeld dat, anders dan daarvoor, een jaarlijks heronderzoek naar de aflossingscapaciteit niet meer aan de orde is en dat appellant en X hun vermogen moeten aanwenden om de resterende schuld aan de Svb terug te betalen. De Svb heeft daarbij aan appellant verzocht mee te delen welke stappen hij wil ondernemen om met behulp van het vermogen de schuld af te lossen.

1.4.

De Svb heeft met een besluit van 22 juni 2021 bepaald dat appellant het nog openstaande bedrag van € 100.936,28 binnen zes weken moet terugbetalen en daarmee het bij besluit van 7 juli 2020 verleende uitstel van betaling gewijzigd. De Svb heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat appellant beschikt over vermogen in het buitenland dat hij kan gebruiken om de schuld mee te betalen. Na bezwaar is de Svb met een besluit van 29 oktober 2021 (bestreden besluit) bij het besluit van 22 juni 2021 gebleven.

Uitspraak van de rechtbank

Het standpunt van appellant

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels