Home

Centrale Raad van Beroep, 04-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1157, 22/275 PW

Centrale Raad van Beroep, 04-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1157, 22/275 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 juni 2024
Datum publicatie
2 juli 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1157
Zaaknummer
22/275 PW

Inhoudsindicatie

Herziening AIO-aanvulling. Verblijf in het buitenland. Geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden voor afstemming. Nader onderzoek naar de financiële situatie niet nodig. Voor afstemming is slechts plaats in zeer bijzondere situaties. Of in het individuele geval moet worden afgestemd hangt af van de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de betrokkene. De financiële situatie van een betrokkene is hierbij vaak een belangrijk gegeven, maar niet als op grond van de omstandigheden en de mogelijkheden van een betrokkene al kan worden geconcludeerd dat van zeer bijzondere omstandigheden geen sprake is. Zo’n geval doet zich hier voor. Het lag in dit geval binnen de mogelijkheden van de echtgenote om te voorkomen dat betrokkene werd geconfronteerd met een inkomensterugval, dan wel deze situatie te beëindigen, door niet langer dan toegestaan in het buitenland te verblijven.

Uitspraak

22/275 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 december 2021, 21/1268 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Datum uitspraak: 4 juni 2024

Deze zaak gaat over de vraag of de Svb zich op het standpunt kan stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om de aanvullende inkomensvoorziening ouderen af te stemmen, zonder onderzoek te doen naar de financiële situatie van betrokkene. De Raad komt tot het oordeel dat het in deze specifieke situatie niet noodzakelijk was om daarnaar onderzoek te doen, maar dat de Svb wel had moeten motiveren waarom ze dat niet hebben gedaan.

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. M.I. Bal, advocaat, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2024. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen en mr. R. de Regt. Namens betrokkene is mr. Bal verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Betrokkene ontvangt een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden. Op 27 december 2019 heeft betrokkene aan de Svb een door hem en zijn echtgenote ingevuld vragenformulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ teruggestuurd. Zij hebben, voor zover hier van belang, op dit formulier vermeld dat de echtgenote van 15 juni 2019 tot en met 11 september 2019 in Turkije heeft verbleven.

1.2.

De Svb heeft naar aanleiding van deze informatie bij besluit van 2 januari 2020, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 4 februari 2021 (bestreden besluit), de AIOaanvulling van betrokkene over de periode van juli 2019 tot en met september 2019 met toepassing van artikel 24 van de PW herzien naar de norm voor een gehuwde met een nietrechthebbende partner. Aan deze besluitvorming ligt ten grondslag dat de echtgenote van betrokkene sinds 14 juli 2019 langer dan de toegestane periode van vier weken buiten Nederland heeft verbleven en zij daarom vanaf dat moment tot aan haar terugkeer in Nederland geen recht had op AIO-aanvulling.

Uitspraak van de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Svb opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene geconfronteerd is met een inkomstenterugval tot onder de norm van een alleenstaande, zonder dat de feitelijke situatie is gewijzigd en zonder dat hij de kosten in de te beoordelen periode met zijn echtgenote kon delen. De Svb had zelfstandig moeten beoordelen of de individuele situatie van betrokkene noopte tot afstemming op grond van artikel 47c, eerste lid, van de PW. De Svb had moeten onderzoeken of en, zo ja, hoe betrokkene in zijn levensonderhoud kon voorzien maar heeft dit niet gedaan. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of de toepassing van artikel 24 van de PW in het geval van betrokkene leidt tot een financieel schrijnende situatie.

Het standpunt van de Svb

3. De Svb is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING