Home

Centrale Raad van Beroep, 07-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1169, 23/2956 WIA

Centrale Raad van Beroep, 07-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1169, 23/2956 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 juni 2024
Datum publicatie
21 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1169
Zaaknummer
23/2956 WIA

Inhoudsindicatie

Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Vaststelling arbeidsongeschiktheid op minder dan 35%. Zorgvuldig medisch onderzoek. Motiveringsgebrek. De Raad volgt de rechtbank niet in zijn conclusie dat appellante voldoet aan de aanvullende opleidingseisen. De Raad draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Vergoeding proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

23/2956 WIA

Datum uitspraak: 7 juni 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 september 2023, 23/220 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 7 april 2021 geen WIAuitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.P. van Geffen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak, deels via videobellen, behandeld op een zitting van 28 maart 2024. Voor appellante is [gemachtigde] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante is op 1 mei 2012 in dienst getreden bij [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1]) als schoonmaakster voor 15,96 uur per week. Per 5 maart 2018 is zij daarnaast in dienst getreden bij [B.V. 2] (hierna: [B.V. 2] ) voor 12,54 uur per week. [B.V. 1] is per 1 april 2019 overgenomen door CSU Personeel B.V. (hierna: CSU). Per die datum is appellante bij CSU in dienst getreden voor 17,50 uur per week.

1.2.

Op 10 april 2019 heeft appellante zich met psychisch klachten ziekgemeld voor haar werk als schoonmaakster bij CSU. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 januari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk en vervolgens voor appellante functies geselecteerd. De maatman is vastgesteld op de combinatie van het werk als schoonmaakster bij CSU en het werk als schoonmaakster bij [B.V. 2], omdat appellante ten tijde van haar ziekmelding op 10 april 2019 bij beide werkgevers een dienstverband had. Het Uwv heeft bij besluit van 28 januari 2021 geweigerd appellante met ingang van 7 april 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

1.3.

Bij besluit van 31 augustus 2021 heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 28 januari 2021 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 mei 2022 heeft de rechtbank het door appellante hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 augustus 2021 vernietigd en het Uwv opgedragen binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 29 november 2022 (bestreden besluit) een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante genomen en dit bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Hieraan liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 28 november 2022 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellante

3.1.

Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft daartegen aangevoerd dat ze meer beperkt is dan het Uwv in de FML van 28 november 2022 heeft aangenomen. Er is ten onrechte geen beperking aangenomen voor de punten zelfstandig handelen (1.6) en voor vaste, bekende werkwijzen (1.9.2). Verder heeft appellante aangevoerd dat de functie van medior soldering operator ongeschikt is, omdat zij geen enkele kennis van of ervaring heeft met de Engelse taal.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen