Centrale Raad van Beroep, 04-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1202, 22/3151 PW
Centrale Raad van Beroep, 04-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1202, 22/3151 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 juni 2024
- Datum publicatie
- 2 juli 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1202
- Zaaknummer
- 22/3151 PW
Inhoudsindicatie
Buitenbehandelingstelling aanvraag om bijstand. Geen evenwichtige belangafweging. Ontbrekende bankafschriften alsnog ingeleverd in het kader van tweede aanvraag. Het college heeft geen evenwichtige belangenafweging gemaakt. Ook als appellant en Y de bankafschriften van de in juli 2020 geopende bankrekeningen op tijd zouden hebben verstrekt, had het college onderzoek moeten doen naar deze bankafschriften. De enkele omstandigheid dat het college nader onderzoek noodzakelijk vindt naar bijschrijvingen op al verstrekte bankafschriften om inhoudelijk op de aanvraag te kunnen beslissen, is een bestuurslast die het college ook zou hebben gehad als appellant en Y alle bankafschriften op tijd zouden hebben ingediend. Niet valt in te zien waarom de afwijzing van de tweede aanvraag het belang van een inhoudelijk oordeel over de eerste aanvraag minder zwaarwegend maakt. De eerste aanvraag gaat immers over een andere, ongeveer één maand vroeger liggende periode, waarover om bijstand wordt verzocht.
Uitspraak
22/3151 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 augustus 2022, 20/3544 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 4 juni 2024
In deze zaak gaat het om het buiten behandeling stellen van de aanvraag om bijstand van appellant en zijn echtgenote Y. Het college heeft dit besluit genomen, omdat appellant en Y niet alle door het college gevraagde bankafschriften hebben ingeleverd. Appellant vindt dat alle noodzakelijke gegevens zijn verstrekt. Appellant krijgt gedeeltelijk gelijk. Het college moet een nieuwe beslissing nemen.
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 6 augustus 2020 heeft het college de aanvraag om bijstand van appellant en Y buiten behandeling gesteld. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 8 december 2020 (bestreden besluit) bij de buitenbehandelingstelling gebleven. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M.M.J.P. Penners, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 januari 2024. Appellant heeft door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting, bijgestaan door mr. Penners, die bij de zitting aanwezig was. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.E. Day.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant was tot 5 juni 2020 gedetineerd. Op [datum] 2020 zijn appellant en Y getrouwd en hebben zij zich bij het college gemeld voor bijstand op grond van de Participatiewet.
Met een brief van 11 juni 2020 heeft het college het aanvraagformulier toegezonden. Daarbij heeft het college appellant en Y ook verzocht om bewijsstukken in te leveren, waaronder kopieën van de bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen – ook van eventuele minderjarige kinderen en buitenlandse rekeningen – over de periode van drie maanden voorafgaand aan de melding tot en met de datum van het inleveren van het aanvraagformulier.
Op 18 juni 2020 hebben appellant en Y samen een aanvraag om bijstand ingediend en bankafschriften van drie betaalrekeningen verstrekt.
Met een brief van 17 juli 2020 heeft het college om aanvullende informatie gevraagd, waaronder gegevens over de woon- en werksituatie van appellant en Y en overige financiële gegevens. Voor zover van belang heeft het college daarbij (nogmaals) verzocht om de afschriften van alle binnenlandse en buitenlandse betaal- en spaarrekeningen van appellant en Y over de periode 10 maart 2020 tot en met 13 juli 2020. Appellant en Y hebben vervolgens prints verstrekt van een dertigtal transacties bij de [X]-bank over de periode van 14 tot en met 22 juli 2020. Met een brief van 29 juli 2020 heeft het college appellant en Y verzocht om de nog ontbrekende informatie op te sturen, waaronder de nog ontbrekende bankafschriften van de drie onder 1.1.2 genoemde betaalrekeningen en bankafschriften van de [X]-bank. Vervolgens is er diverse malen contact geweest tussen appellant, de bewindvoerder van Y en het college.
Met een besluit van 6 augustus 2020 heeft het college de aanvraag om bijstand van appellant en Y buiten behandeling gesteld, omdat zij niet alle gevraagde bankafschriften hebben ingeleverd.
Op 13 augustus 2020 hebben appellant en Y een nieuwe aanvraag om bijstand (tweede aanvraag) ingediend met als gewenste ingangsdatum [datum] 2020.
Met een besluit van 8 december 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 augustus 2020 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.