Home

Centrale Raad van Beroep, 06-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1211, 23/2378 AKW

Centrale Raad van Beroep, 06-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1211, 23/2378 AKW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
6 juni 2024
Datum publicatie
28 juni 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1211
Zaaknummer
23/2378 AKW

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om gelijke verdeelde uitbetaling van de kinderbijslag aan beide ouders op de grond dat in het ouderschapsplan is overeengekomen dat de moeder de gehele kinderbijslag ontvangt terecht.

Uitspraak

23/2378 AKW

Datum uitspraak: 6 juni 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2023, 22/3516 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

SAMENVATTING

Appellant en de moeder hebben een relatie gehad waaruit een – thans nog – minderjarig kind is geboren. Appellant heeft de Svb verzocht om gelijke verdeelde uitbetaling van de kinderbijslag aan beide ouders voor dit kind. De Svb heeft dit geweigerd omdat in het ouderschapsplan is overeengekomen dat de moeder de gehele kinderbijslag ontvangt. De Raad oordeelt dat de Svb de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft [naam moeder] (moeder) op grond van artikel 8:26 van de Awb1 in de gelegenheid gesteld als derde-partij deel te nemen aan het geding. Zij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 april 2024. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. El Idrissi. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Appellant heeft een relatie gehad met de moeder. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2009 een zoon geboren, [naam zoon]. De relatie tussen appellant en de moeder van [naam zoon] is in maart 2012 beëindigd. Op 5 november 2014 is appellant met de moeder van [naam zoon] een ouderschapsplan overeengekomen. Onder punt 2 van dit ouderschapsplan is onder meer opgenomen dat [naam zoon] het hoofdverblijf heeft bij zijn moeder en dat aan haar het recht toekomt om de kinderbijslag te innen. Op 28 oktober 2019 hebben appellant en de moeder de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling gewijzigd, in de zin dat [naam zoon] afwisselend een week bij appellant en een week bij de moeder verblijft.

1.2.

Op 23 juli 2021 heeft appellant bij de Svb een aanvraag om gelijk verdeelde uitbetaling van de kinderbijslag op grond van de AKW2 ingediend. Bij het besluit van 17 februari 2022 heeft de Svb deze aanvraag afgewezen omdat uit het ouderschapsplan blijkt dat de moeder de kinderbijslag toekomt. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.

1.3.

Dit bezwaar heeft de Svb in zijn besluit van 14 juli 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De Svb heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat ten aanzien van de uitbetaling van de kinderbijslag de verdeling wordt gevolgd zoals deze is opgenomen in het ouderschapsplan. In het geval van appellant betekent dit dat het gehele bedrag aan kinderbijslag wordt uitbetaald aan de moeder. In het bestreden besluit is verwezen naar artikel 18 van de AKW, het BUK3 en de beleidsregel LJN SB1096.4

Uitspraak van de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

In hoger beroep ingenomen standpunten

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij meent dat hij recht heeft op gelijk verdeelde uitbetaling van de kinderbijslag. Wat daartoe door appellant is aangevoerd wordt hieronder besproken. De Svb is het wel met de uitspraak van de rechtbank eens.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels