Centrale Raad van Beroep, 04-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1249, 22/1360 PW
Centrale Raad van Beroep, 04-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1249, 22/1360 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 juni 2024
- Datum publicatie
- 2 juli 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1249
- Zaaknummer
- 22/1360 PW
Inhoudsindicatie
Aanvraag bijzondere bijstand. Vaststelling draagkracht. Hoger beroep bestuursorgaan. Bij de vaststelling van de draagkracht mag het college wel het premiedeel van de bestuursrechtelijke zorgpremie in aanmerking nemen, maar niet met het verhogingsdeel. Ten aanzien van het verhogingsdeel geldt dat betrokkene, doordat dit deel op zijn uitkering wordt ingehouden, dit bedrag feitelijk niet kan besteden en niet beschikkingsbevoegd is. Het college had de inhouding wegens het verhogingsdeel dan ook bij de vaststelling van de draagkracht moeten betrekken en in zoverre zijn draagkracht moeten verlagen. Het college heeft een draagkrachtpercentage van 100% mogen hanteren.
Uitspraak
22/1360 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
8 april 2022, 20/2527 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Deventer (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
[bewindvoerder] (bewindvoerder)
Datum uitspraak: 4 juni 2024
In deze zaak gaat het om de vraag of het college bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand de bestuursrechtelijke zorgpremie volledig had moeten betrekken bij de vaststelling van de draagkracht van betrokkene. De Raad beantwoordt deze vraag negatief voor wat betreft het premiedeel, omdat het gaat om een lopende zorgverzekering, waarvoor geldt dat iedereen zorgpremie moet betalen. Ten aanzien van het verhogingsdeel geldt dat betrokkene, doordat dit deel op zijn uitkering wordt ingehouden, dit bedrag feitelijk niet kan besteden en niet beschikkingsbevoegd is. Daarom had het college dit bij de vaststelling van de draagkracht van betrokkene moeten betrekken. Het college heeft een draagkrachtpercentage van 100% mogen hanteren.
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 7 juli 2020 heeft het college aan betrokkene bijzondere bijstand toegekend voor maandelijkse bewindvoeringskosten en de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de intake afgewezen. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 3 november 2020 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven.
Betrokkene en zijn bewindvoerder hebben tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak.
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene en zijn bewindvoerder hebben een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 augustus 2023. Voor betrokkene en zijn bewindvoerder is mr. T.E. van der Bent, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.L.H. Deuzeman.
OVERWEGINGEN
Inleiding
Totstandkoming van het bestreden besluit
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Bij beschikking van 8 mei 2020 heeft de rechtbank betrokkene op zijn verzoek onder bewind gesteld vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand en vanwege problematische schulden.
Het CAK heeft betrokkene aangemerkt als wanbetaler vanwege het langer dan zes maanden niet betalen van de zorgpremie en in elk geval in de maand juni 2020 een verhoogde zorgpremie ingehouden op de WIA-uitkering van betrokkene. Als gevolg van de onder 1.1 genoemde schulden heeft een deurwaarder beslag gelegd op een deel van de maandelijkse WIA-uitkering van betrokkene.
De bewindvoerder van betrokkene heeft op 26 juni 2020 bij het college bijzondere bijstand aangevraagd voor de maandelijks kosten van bewindvoering en voor de intakekosten.
Bij besluit van 7 juli 2020, gehandhaafd bij besluit van 3 november 2020 (bestreden besluit) heeft het college betrokkene bijzondere bijstand toegekend voor de maandelijkse kosten van bewindvoering over de periode 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021. De aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van de intake heeft het college afgewezen, omdat betrokkene deze kosten uit zijn inkomen kan betalen. Bij het berekenen van de draagkracht heeft het college de kosten van het beslag wel op de draagkracht in mindering laten komen, maar de verhoogde zorgpremie niet.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opdracht gegeven de draagkracht van betrokkene opnieuw te berekenen met inachtneming van de uitspraak. Volgens de rechtbank speelt een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid bij de beantwoording van de vraag of de kosten noodzakelijk zijn geen rol meer. Er is door het college op onjuiste wijze toepassing gegeven aan artikel 35 van de Participatiewet (PW). Het college kan volgens de rechtbank niet worden gevolgd in zijn redenering dat betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken over zijn inkomen voor zover er sprake is van de verhoogde zorgpremie, die partijen de wanbetalersboete hebben genoemd. De rechtbank heeft hier aanleiding gezien de situatie te vergelijken met de situatie waarin sprake is van een executoriaal beslag. Betrokkene kan het inkomensdeel dat wordt besteed aan de wanbetalersboete immers ook niet feitelijk besteden en hij is ter zake niet beschikkingsbevoegd. Om die reden kan het bestreden besluit geen standhouden. Het college had de wanbetalersboete in mindering moeten brengen bij de vaststelling van de draagkracht. De rechtbank heeft de overige beroepsgronden tegen de draagkrachtberekening onbesproken gelaten. Zij heeft overigens vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de gepubliceerde Beleidsregels bijzondere bijstand Wet Werk en Bijstand 2013 (Beleidsregels) vanwege de inwerkingtreding van de PW hun gelding als beleidsregels hebben verloren, maar dat deze nog wel de bestendige gedragslijn van het college vormen.
Het standpunt van het college
3. Het college is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.