Centrale Raad van Beroep, 16-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:130, 22/3423 PW
Centrale Raad van Beroep, 16-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:130, 22/3423 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 januari 2024
- Datum publicatie
- 30 januari 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:130
- Zaaknummer
- 22/3423 PW
Inhoudsindicatie
Judiciële lus. Besluit ter uitvoering uitspraak Raad. Gevolgen ongedaan maken intrekking van bijstand. Ter uitvoering van een eerdere uitspraak van de Raad heeft het college met het hier bestreden besluit de intrekking van de bijstand over het eerste deel van de beoordeelde periode ongedaan gemaakt en de bijstand over het tweede deel van die periode herzien. Appellanten vinden dat het college hiermee niet op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad omdat het college hiermee niet heeft beslist over het recht op bijstand over de periode die ligt na de periode waarover de Raad heeft geoordeeld. De Raad volgt dit standpunt niet, omdat het recht op bijstand door het ongedaan maken van de intrekking is blijven doorlopen, ook na afloop van de beoordeelde periode.
Uitspraak
22/3423 PW
Datum uitspraak: 16 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere van 6 september 2022 (bestreden besluit) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
Het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
De Raad heeft in een eerdere uitspraak een besluit van het college tot intrekking van de bijstand van appellanten vernietigd en het college opgedragen om de bijstand over een deel van de periode waarover de Raad heeft geoordeeld (beoordeelde periode) alsnog vast te stellen. In deze zaak gaat het om de vraag of het college met het bestreden besluit op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan die uitspraak van de Raad. Ter uitvoering van die uitspraak heeft het college met het hier bestreden besluit de intrekking van de bijstand over het eerste deel van de beoordeelde periode ongedaan gemaakt en de bijstand over het tweede deel van die periode herzien. Appellanten vinden dat het college hiermee niet op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad omdat het college hiermee niet heeft beslist over het recht op bijstand over de periode die ligt na de periode waarover de Raad heeft geoordeeld. De Raad volgt dit standpunt niet, omdat het recht op bijstand door het ongedaan maken van de intrekking is blijven doorlopen, ook na afloop van de beoordeelde periode.
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 18 november 2019 heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 2 september 2019 ingetrokken (intrekkingsbesluit). Appellanten hebben daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 2 maart 2020 bij de intrekking gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank Midden-Nederland heeft in de uitspraak van 24 juli 2020, 20/1389, het beroep ongegrond verklaard.
Appellanten waren het met die uitspraak niet eens en hebben daartegen hoger beroep ingesteld. De Raad heeft hierop beslist in een uitspraak van 2 augustus 2022.1 In deze uitspraak heeft de Raad de uitspraak van 24 juli 2020 vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 2 maart 2020 vernietigd. De Raad heeft het college opgedragen om met inachtneming van zijn uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door het college nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Met het bestreden besluit heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellanten heeft mr. H. Kouw daartegen bij de Raad beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente en wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 december 2023. Namens appellanten heeft mr. Kouw door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door W.M. Haitjema-Oegema.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 2 augustus 2022. Hij volstaat hier met het volgende.
Aan het besluit van 2 maart 2020, dat inmiddels door de Raad is vernietigd, had het college ten grondslag gelegd dat appellant meer werkzaamheden in een slagerij had verricht dan de twintig uur per week die hij had opgegeven.
Het college heeft aan appellanten met ingang van 5 februari 2020 opnieuw bijstand toegekend. In dit besluit is opgenomen dat de opgegeven inkomsten in mindering worden gebracht op de bijstand.
In de uitspraak van 2 augustus 2022 is, kort samengevat en voor zover van belang, het volgende overwogen. In 4.1 en 4.4: de door de bestuursrechter te beoordelen periode loopt van 2 september 2019 tot en met 18 november 2019, de datum van het intrekkingsbesluit. Bij de beoordeling van de hoger beroepsgrond wordt onderscheid gemaakt tussen de periode van 2 tot en met 4 september 2019 (periode 1) en de periode van 5 september 2019 tot en met 18 november 2019 (periode 2). In 4.5 en 4.5.2: de onderzoeksbevindingen bieden geen toereikende feitelijke grondslag voor de intrekking van de bijstand over periode 1. Het college was daarom niet bevoegd de bijstand over die periode in te trekken. In 4.6 tot en met 4.6.3: in periode 2 heeft appellant buiten werktijd op geld waardeerbare werkzaamheden verricht in de slagerij waar hij werkzaam was. Appellanten hebben hun inlichtingenverplichting geschonden door daarvan geen melding te maken. In 4.7.2 en 4.7.3: de beschikbare gegevens bieden voldoende feitelijke grondslag om het recht op bijstand over periode 2 schattenderwijs te kunnen vaststellen. Er zijn namelijk geen aanknopingspunten dat appellant in deze periode meer heeft gewerkt dan de 36 uur per maand die hij volgens Suwinet zou werken. In 4.8: uit 4.7 tot en met 4.7.3 volgt dat het college gehouden was om het recht op bijstand van appellanten vanaf 5 september 2019 vast te stellen, uitgaande van 36 gewerkte uren per maand. Dit betekent dat het college niet bevoegd was de bijstand in te trekken over periode 2. Het college is wel gehouden om in verband met de meer gewerkte uren de bijstand over deze periode te herzien en de kosten van de teveel betaalde bijstand terug te vorderen van appellanten. In 4.9: de uitspraak van 24 juli 2020 komt voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal het besluit van 2 maart 2020 vernietigen. In 4.10: het college zal worden opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 18 november 2019. Op basis hiervan dient het college het (aanvullend) recht op bijstand van appellanten over de te beoordelen periode vast te stellen.
2. Het college heeft ter uitvoering van de uitspraak van de Raad het bestreden besluit genomen. Hierin staat het volgende. Het besluit om de bijstand in te trekken over periode 1 moet worden herzien, in die zin dat de intrekking over deze periode ongedaan wordt gemaakt. Het besluit om de bijstand in te trekken over periode 2 kan niet in stand blijven en moet worden herzien, in die zin dat het recht op bijstand over die periode wordt herzien, waarbij de inkomsten van appellant voor zijn werkzaamheden gedurende 36 uur per maand worden verrekend met de bijstand. Als gevolg daarvan is aan appellanten te veel bijstand uitbetaald over de periode van 5 september 2019 tot en met 31 oktober 2019 tot een bedrag van € 407,38. Dit bedrag wordt van appellanten teruggevorderd. De bijstand over de periode van 1 tot en met 18 november 2019 is nog niet uitbetaald en zal, minus de inkomsten van appellant tot een bedrag van € 294,62, aan appellanten moeten worden uitbetaald.
Het standpunt van appellant
3. Appellanten zijn het met het bestreden besluit niet eens voor zover het gaat om de periode waarover het college het recht op bijstand heeft vastgesteld. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken. Ook zal hierna het schadevergoedingsverzoek van appellanten worden besproken.