Home

Centrale Raad van Beroep, 25-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1330, 22/3272 PW

Centrale Raad van Beroep, 25-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1330, 22/3272 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 juni 2024
Datum publicatie
17 juli 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1330
Zaaknummer
22/3272 PW

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering van bijstand. Niet alleen bedragen die de bijstandsgerechtigde feitelijk heeft ontvangen, kunnen worden teruggevorderd als kosten van ten onrechte verleende bijstand. Ook op de bijstand ingehouden bedragen kunnen als kosten van ten onrechte verleende bijstand worden teruggevorderd, als nadien de bijstand over de betreffende maand wordt herzien of ingetrokken. Het college heeft de inkomsten die betrokkene in maart 2020 had ontvangen met toepassing van artikel 58, vierde lid, van de PW verrekend met de over de maand april 2020 verleende bijstand. Bij de verlening en uitbetaling van de bijstand over de maand maart 2020 was immers nog geen rekening gehouden met die inkomsten. Door de intrekking van de bijstand over april 2020 nadien is het over die maand verrekende bedrag van € 731,39 gaan behoren tot de kosten van ten onrechte verleende bijstand. Het college was daarom op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW bevoegd om die kosten van bijstand van betrokkene terug te vorderen.

Uitspraak

22/3272 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 september 2022, 22/344 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Datum uitspraak: 25 juni 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een terugvordering van bijstand als gevolg van een intrekking na een lange periode van maandelijks verrekenen van inkomsten uit arbeid. De rechtbank heeft het terugvorderingsbedrag verlaagd. Volgens de rechtbank kunnen alleen bedragen die de bijstandsgerechtigde feitelijk – op haar of zijn bankrekening – heeft ontvangen, worden teruggevorderd als kosten van ten onrechte verleende bijstand. De Raad deelt dit oordeel niet. Ook op de bijstand ingehouden bedragen kunnen als kosten van ten onrechte verleende bijstand worden teruggevorderd, als nadien de bijstand over de betreffende maand wordt herzien of ingetrokken. De uitspraak van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de Raad stelt het terugvorderingsbedrag zelf nader vast.

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. I.E. Mussche een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 april 2024. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Klomp. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Mussche.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Betrokkene ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Sinds augustus 2017 ontvangt betrokkene inkomsten uit arbeid die zij elke maand doorgaf aan het college. Met een brief van 28 augustus 2017 heeft het college betrokkene geïnformeerd dat de inkomsten over de maand augustus in de maand september in mindering worden gebracht op de bijstand. Daarbij heeft het college meegedeeld dat om betaald werk aan te moedigen de tijdelijke vrijlatingsregelingen van 25% en daarna 12,5% zullen worden toegepast op de inkomsten uit werk. Vervolgens heeft het college de inkomsten uit werk van elke maand verrekend met de bijstand van de opvolgende maand. Betrokkene ontving ook alimentatie voor haar minderjarig kind, die op de bijstandsuitkering in mindering werd gebracht.

1.2.

Op 1 april 2020 heeft betrokkene bij het college gemeld dat zij haar arbeidsuren heeft uitgebreid en heeft zij verzocht om haar bijstand met ingang van 1 april 2020 te beëindigen. Op 15 april 2020 heeft betrokkene haar loonstrook over de maand maart 2020 ingeleverd, waaruit blijkt dat zij over die maand € 793,08 aan inkomsten heeft gehad.

1.3.

Het college heeft over de maand april 2020 nog bijstand verleend op de volgende wijze. Op de bijstandsnorm van € 1.052,32 heeft het college € 128,38 aan ontvangen alimentatie over die maand gekort. Vervolgens heeft het college de inkomsten uit werk over de maand maart 2020, na vermeerdering met het vakantiegeld van de werkgever en vermindering door de toepassing van de vrijlating, een bedrag van € 731,39 verrekend. Daarnaast heeft het college € 16,05 aan vakantiegeld gereserveerd. Tot slot heeft het college € 52,62 op de bijstand ingehouden om af te lossen op een reeds bestaande vordering van het college op betrokkene. Hierdoor heeft betrokkene uiteindelijk in april 2020 € 123,88 op haar bankrekening ontvangen.

1.4.

Bij besluit van 27 oktober 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 december 2021 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand over de maand april 2020 ingetrokken, omdat betrokkene inkomsten had boven de geldende bijstandsnorm. Daarnaast heeft het college een bedrag van in totaal € 923,94 aan te veel verleende bijstand van betrokkene teruggevorderd. Dit bedrag bestaat uit de volgende bedragen. Ten eerste het bedrag van € 731,39 aan in april verrekende inkomsten over de maand maart 2020. Ten tweede het bedrag van € 16,05 aan in april 2020 gereserveerd en in mei 2020 uitbetaald vakantiegeld. Ten derde het in april 2020 op de bijstand ingehouden bedrag van € 52,62 in het kader van de bestaande vordering. Tot slot het in april 2020 uitbetaalde bedrag van € 123,88 aan uitbetaalde bijstand.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft – met bepalingen over proceskosten en griffierecht – het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 27 oktober 2020 herroepen voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft. De rechtbank heeft het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 123,88 en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Aan het oordeel van de rechtbank ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Niet in geschil is dat de bijstand terecht vanaf 1 april 2020 is ingetrokken. Met betrekking tot de terugvordering wordt door de werkwijze van het achteraf verrekenen in feite een aan het begin van de bijstandsperiode te veel verstrekt bedrag aan bijstand (namelijk in augustus 2017) doorgeschoven naar het moment van intrekking of beëindiging van de bijstand. Dit is onjuist, omdat het recht op bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld en uitbetaald. Over de maand april 2020 konden daarom alleen de kosten van in die maand te veel verleende bijstand worden teruggevorderd. Aangezien betrokkene feitelijk netto € 123,88 heeft ontvangen in april 2020 kon het college op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW niet meer terugvorderen dan dat bedrag. De omstandigheid dat betrokkene door het gehanteerde systeem in augustus 2017 te veel bijstand heeft ontvangen en dit bedrag niet alsnog kan worden teruggevorderd omdat de termijn daarvoor is verstreken, is geen aanleiding om anders te oordelen.

Het standpunt van het college

3.1.

Het college is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat het college daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het standpunt van betrokkene

3.2.

Betrokkene heeft verwezen naar de overwegingen van de rechtbank. Gelet op de tekst van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW kan het college volgens haar alleen terugvorderen wat er feitelijk te veel is betaald, want dat zijn de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand als bedoeld in die bepaling.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING