Centrale Raad van Beroep, 03-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1362, 23/37 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 03-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1362, 23/37 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 3 juli 2024
- Datum publicatie
- 11 juli 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1362
- Zaaknummer
- 23/37 WMO15
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag om toekenning elektrische fiets op grond van de WMO. Vaste rechtspraak van de Raad met betrekking tot het begrip algemeen gebruikelijke voorziening. Het college heeft de aanvraag van appellante ten onrechte afgewezen op de grond dat een elektrische fiets is aan te merken als een algemeen gebruikelijke voorziening. Naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen onder de gehele bevolking is een elektrische fiets (nog) niet gangbaar.
Uitspraak
23/37 WMO15
Datum uitspraak: 3 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
14 december 2022, 21/6052 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk (college)
SAMENVATTING
Bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening dient de voorwaarde dat een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau zo te worden begrepen dat deze naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen onder de gehele bevolking gangbaar is te achten.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.T. Poort, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2024. Namens appellante zijn mr. Poort en haar dochter, [naam dochter], verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E.T. van der Fluit en C.E. Punt.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante, geboren in 1960, is bekend met verschillende aandoeningen die haar beperken in haar mobiliteit. In verband daarmee heeft het college aan appellante in het verleden een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van een elektrische fiets verstrekt. Omdat deze elektrische fiets aan vervanging toe is, heeft appellante verzocht om op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in aanmerking te worden gebracht voor een elektrische fiets.
Bij besluit van 1 juli 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 september 2021 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat een elektrische fiets een algemeen gebruikelijke voorziening is. Bij de vaststelling dat een elektrische fiets financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau heeft het college zich gebaseerd op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 februari 20211, waarin de rechtbank het redelijk heeft geacht dat dit het geval is als de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft, voor zover hier van belang, aangevoerd dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een elektrische fiets een algemeen gebruikelijke voorziening is, omdat deze financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. De bij de vaststelling daarvan door het college gebruikte rekenmethode is volgens appellante niet toegestaan. Het college heeft de aanvraag daarom ten onrechte afgewezen.