Home

Centrale Raad van Beroep, 10-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1366, 22/847 WIA

Centrale Raad van Beroep, 10-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1366, 22/847 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 juli 2024
Datum publicatie
15 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1366
Zaaknummer
22/847 WIA

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag op 26 mei 2019 om een verkorte wachttijd WIA-uitkering. De bestuursrechter volgt het oordeel van de onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige omdat de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Cruciale rol van de brief van revalidatiearts ten Kate van 8 april 2019. Afwijking van het Verzekeringsgeneeskundig protocol Beroerte. De conclusie van de deskundige dat werknemer op 5 augustus 2019 in een stabiele situatie verkeerde, waarin er geen mogelijkheden zijn om in arbeid te functioneren en er ook geen kans is op herstel, wordt gevolgd. Betrokkene komt met ingang van 5 augustus 2019 in aanmerking voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA. De redelijke termijn is in de rechterlijke fase met een jaar overschreden. Vergoeding proceskosten.

Uitspraak

22/847 WIA

Datum uitspraak: 10 juli 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 februari 2022, 20/486 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd aan een werknemer van appellante per 7 februari 2022 na een verkorte wachttijd een Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toe te kennen, omdat op die datum herstel van de benutbare mogelijkheden niet is uitgesloten.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L. Meys, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts, als deskundige benoemd.

Beide partijen hebben gereageerd op de vraagstelling.

De deskundige heeft op 19 juni 2023 een rapport uitgebracht.

Beide partijen hebben een zienswijze op het rapport van de deskundige ingediend.

Naar aanleiding van het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 juni 2024. Voor appellante is verschenen mr. I. Gijzen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

[naam werknemer], als werknemer in dienst van appellante (werknemer), heeft zich op 4 juli 2018 in verband met de gevolgen van een iCVA van de pons (hersenstaminfarct) ziekgemeld voor zijn werk als managing director.

1.2.

Op 26 mei 2019 heeft werknemer bij het Uwv een aanvraag ingediend om met toepassing van een verkorte wachttijd in de zin van artikel 23, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering. Hierbij is een verklaring van 26 mei 2019 van een bedrijfsarts en een rapport van 8 april 2019 van de revalidatiearts W. ten Kate gevoegd.

1.3.

In verband met deze aanvraag heeft werknemer op 24 juni 2019 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft geconcludeerd dat, rekening houdend met de behandelingen en het nog voorgenomen behandeltraject als ook het mogelijk nog verder spontaan herstel tot twee jaar na het medische voorval, verdere verbetering van de restklachten niet absoluut is uitgesloten. Bij besluit van 2 juli 2019 heeft het Uwv aan werknemer een WIA-uitkering met verkorte wachttijd geweigerd omdat er nog kans is op herstel.

1.4.

Bij besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het gezamenlijke bezwaar van werknemer en appellante tegen het besluit van 2 juli 2019 ongegrond verklaard.

Aan dit besluit ligt een rapport van 2 januari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat de aanvraag is ingediend minder dan een jaar na het herseninfarct, terwijl algemeen wordt aangenomen dat tot twee jaar na het incident verbetering van de belastbaarheid kan optreden. Weliswaar is de meeste winst te behalen in het eerste jaar, maar ook daarna kan nog verbetering van allerlei functies optreden. Gezien de huidige beperkingen is volledig herstel van de arbeidsgeschiktheid niet meer te verwachten, maar verbetering op deelgebieden is zeker mogelijk.

1.5.

Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv betrokkene met ingang van 1 juli 2020 een IVA-uitkering toegekend, omdat betrokkene vanaf die datum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA.

Uitspraak van de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is uitgegaan van een datum in geding van 5 augustus 2019. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek in zijn geheel als onzorgvuldig of onvoldoende gemotiveerd te achten. In wat appellante in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat betrokkene niet voldoet aan de (strenge) voorwaarden voor een verkorte wachttijd, de rechterlijke toets doorstaan. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van het rapport van de revalidatiearts Ten Kate van 8 april 2019. Uit het rapport van de revalidatiearts wordt duidelijk dat sprake is van motorische beperkingen en dat er een emotionele ontregeling speelt, maar dat de kans op enig herstel ook niet volledig kan worden uitgesloten. De verwachting dat de kansen op herstel slechts minimaal zijn, is bij de beoordeling in deze zaak niet van belang omdat de beoordeling of een zieke werknemer in aanmerking komt voor een verkorte wachttijd een zeer beperkte beoordeling is. Alleen als de kans op herstel volledig kan worden uitgesloten, komt men in aanmerking voor een zogenoemde flexibele keuring met verkorte wachttijd. Bij enige kans op herstel, hoe gering ook, is dat niet aan de orde.

Het hoger beroep van appellante

3.1.

Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar in beroep ingezonden rapporten van 12 juli 2021 en 4 november 2021 van verzekeringsarts-medisch adviseur M.J. Gerritze.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

3.3.

Gelet op het verschil in standpunten tussen de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts Gerritze en van de verzekeringsartsen van het Uwv over de belastbaarheid van werknemer heeft de Raad een deskundige benoemd. De deskundige verzekeringsarts Greveling-Fockens heeft in het rapport van 19 juni 2023 geconcludeerd dat werknemer op 5 augustus 2019 in een stabiele situatie verkeerde, waarin er geen mogelijkheden zijn om in arbeid te functioneren en er ook geen kans is op herstel.

3.4.

Appellante is van mening dat het deskundigenrapport van verzekeringsarts GrevelingFockens uitsluitsel heeft gegeven op de vraag of werknemer in aanmerking dient te

komen voor een vervroegde IVA-uitkering per datum in geding. Om deze reden dient werknemer alsnog in aanmerking gebracht te worden voor een vervroegde IVA-uitkering.

3.5.

Het Uwv heeft verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 september 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meegedeeld niet in te stemmen met de conclusie van de deskundige.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING