Home

Centrale Raad van Beroep, 10-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1380, 23/2490 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 10-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1380, 23/2490 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 juli 2024
Datum publicatie
16 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1380
Zaaknummer
23/2490 WAJONG

Inhoudsindicatie

Appellant komt niet in aanmerking voor export van zijn Wajong-uitkering. Terecht geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule. Geen noodzaak om naar Bosnië te verhuizen. Besluit ouders voor verhuizing heeft te maken met geadviseerde behandeling voor vader van appellant.

Uitspraak

23/2490 WAJONG

Datum uitspraak: 10 juli 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2023, 22/2609 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor export van zijn uitkering op grond van de grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Volgens appellant heeft het Uwv ten onrechte geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht het verzoek van appellant om export van zijn Wajong-uitkering heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Cakal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een nader verweerschrift ingediend en ter zitting een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 juni 2024. Namens appellant is mr. Cakal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant, geboren op [geboortedatum] 1991, ontvangt vanaf [geboortedatum] 2009 een
Wajong-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

1.2.

Op 5 februari 2020 heeft appellant het Uwv verzocht om zijn Wajong-uitkering te mogen behouden bij verhuizing naar Bosnië. Bij besluit van 16 juli 2020 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 mei 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.

In een tussenuitspraak van 19 april 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 8 februari 2023 niet is ingegaan op de brief van 23 december 2022 en de e-mail van 10 januari 2023 van GZ-psycholoog R. Delic. In deze brief is geconcludeerd dat een verwijzing naar een andere SGGZ voor de vader van appellant uitgesloten is en dat het gezien de behandelingen die de vader van appellant zonder het gewenste resultaat heeft doorlopen noodzakelijk is dat hij intensieve gespecialiseerde behandeling krijgt in de eigen (Bosnische) taal en dat dit niet mogelijk is in Nederland, maar wel in Bosnië. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen door afdoende te motiveren of behandeling in Nederland al dan niet mogelijk is voor de vader van appellant.

2.2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 16 mei 2023, in reactie op de tussenuitspraak, inzichtelijk heeft gemotiveerd dat geen aanleiding wordt gezien om het advies van psycholoog Delic aan de vader van appellant, om zich te laten behandelen in Bosnië, als onjuist te beoordelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij toegelicht dat behandelingen voor chronische PTSS-klachten en depressie (wegens oorlogstraumata) een eindig karakter zullen hebben en dat, hoewel de behandelduur afhankelijk is van de ernst van de klachten, binnen één tot twee jaar verwacht mag worden dat een op de PTSS-klachten gerichte behandeling een zodanig effect zal hebben dat de klachten tot op een zodanig niveau verminderen dat de vader van appellant op psychisch vlak weer adequaat kan functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat verwacht mag worden dat de vader van appellant daarna naar Nederland kan terugkeren en dat er daarmee geen noodzaak is om zich permanent in het buitenland te vestigen en dat de keuze om zich blijvend elders te vestigen vanwege redenen zoals taal, omgeving en sociale contacten geen medische reden is om een beroep op de hardheidsclausule te honoreren. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat voor de moeder en broer van appellant, die kennelijk ook een deel van de begeleiding van appellant op zich nemen, geldt dat er voor hen ook geen medische noodzaak is om zich tijdelijk of permanent in het buitenland te vestigen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van het Uwv. Daarmee is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de door psycholoog Delic aan de vader van appellant geadviseerde behandeling in Bosnië een eindig karakter heeft en dat binnen één à twee jaar verwacht mag worden dat de vader weer kan functioneren. Deze motivering heeft geen duidelijke grondslag of medische onderbouwing en komt niet overeen met wat Delic stelt. Ook blijkt uit de Beleidsregels niet dat een behandeling in het buitenland een oneindig karakter dient te hebben. Daarbij heeft appellant verwezen naar een brief van Delic van 6 mei 2024 waarin staat dat de behandeling mogelijk langer dan twee jaar duurt en dat de aanwezigheid van de moeder daarbij wenselijk is. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij zorgafhankelijk is van zijn ouders, gezien de wijze van verzorging door zijn ouders vanaf zijn geboorte en omdat sprake is van een separatie-angststoornis. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de brief van de huisarts van 5 juni 2024.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING