Home

Centrale Raad van Beroep, 10-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1398, 22/2630 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 10-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1398, 22/2630 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 juli 2024
Datum publicatie
18 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1398
Zaaknummer
22/2630 WMO15

Inhoudsindicatie

Verstrekking maatwerkvoorziening Wmo 2015 voor pgb. Het college heeft de maatwerkvoorziening terecht vanaf 9 september 2019 verstrekt, omdat op die datum mondeling toestemming is gegeven om de ondersteuning te verlenen. Appellante heeft geen onderbouwing geven voor meer uren en een hoger uurtarief. Vergoeding proceskosten.

Uitspraak

22/2630 WMO15

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 juli 2022, 20/6919 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)

Datum uitspraak: 10 juli 2024

SAMENVATTING

Het college heeft aan appellante een maatwerkvoorziening verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding. Volgens appellante moet deze maatwerkvoorziening vanaf een eerdere datum ingaan, tegen een hoger uurtarief en met een grotere omvang. De Raad geeft appellante hierin geen gelijk. Wel heeft appellante terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn had de rechtbank dit moeten doen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [X] hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft een nader stuk ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 mei 2024. Voor appellante is drs. Elidrissi verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.H. Buizert.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante ervaart beperkingen op onder meer het gebied van dagbesteding, zingeving en sociale contacten. Daarom heeft appellante zich op 15 maart 2019 (melddatum) bij het college gemeld voor begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

1.2.

Op 24 oktober 2019 heeft appellante een aanvraag gedaan.

1.3.

Met een besluit van 29 april 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 23 september 2020 (bestreden besluit), heeft het college aan appellante voor de periode van 9 september 2019 tot en met 30 juni 2020 een maatwerkvoorziening verstrekt op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren. Het college heeft deze voorziening verstrekt in de vorm van een pgb met een mate van ondersteuning Plus tegen formeel tarief. Het gaat om een budget van € 422,- per vier weken met een uurtarief van € 35,-.

1.4.

Met een besluit van 8 oktober 2020 heeft het college voor de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 augustus 2021 een maatwerkvoorziening verstrekt op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren, zelfzorg en gezondheid en bereik- en beschikbaarheid. Het college heeft deze voorziening verstrekt in de vorm van een pgb met een budget van € 1.421,53 per maand.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,- aan appellante vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens.

3.1.

Appellante heeft aangevoerd dat het college niet 9 september 2019, maar de melddatum als ingangsdatum van de maatwerkvoorziening had moeten hanteren. Volgens appellante sluit dit beter aan bij het systeem van de Wmo 2015. Daarnaast heeft appellante vanaf de melddatum de begeleiding feitelijk ontvangen. Het college heeft te lang gedaan over het onderzoek. Dit mag niet ten koste gaan van de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante nog naar voren gebracht dat het tijdverloop in deze zaak niet op zichzelf staat. Het is een patroon bij deze gemeente dat het na de melding vaak wel heel lang duurt voordat het college een besluit neemt.

3.2.

Appellante heeft verder aangevoerd dat het college een resultaatgericht budget heeft toegekend, terwijl uit vaste rechtspraak volgt dat het college de indicatie in uren moet vaststellen.

3.3.

Appellante heeft voorts naar voren gebracht dat het gehanteerde tarief van € 35,- per uur niet marktconform is. Een tarief van € 54,- per uur is dat wel.

3.4.

Appellante heeft verder op gewezen dat de omvang van de maatwerkvoorziening ontoereikend is. Voor de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 augustus 2021 heeft het college een maatwerkvoorziening verstrekt met een aanzienlijk hoger budget, terwijl de situatie toen gelijk was aan de situatie in de periode daarvoor. De omvang van de verstrekte maatwerkvoorziening had daarom hetzelfde moeten zijn.

3.5.

Appellante heeft ten slotte aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het ter zitting indienen van het verzoek om schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015