Centrale Raad van Beroep, 09-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1434, 23/468 PW
Centrale Raad van Beroep, 09-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1434, 23/468 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 juli 2024
- Datum publicatie
- 22 juli 2024
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1434
- Zaaknummer
- 23/468 PW
Inhoudsindicatie
Intrekking bijstand. Geen medewerking aan huisbezoek. Corona. Zwaarwegend belang. Appellant heeft geweigerd mee te werken aan een huisbezoek in maart 2021. Hij stelt een zwaarwegend belang te hebben bij de weigering. Tijdens het huisbezoek stonden twee medewerkers aan de deur, terwijl volgens de landelijke coronamaatregelen op dat moment maar één bezoeker per huishouden per dag mocht worden ontvangen. De baby van appellant die eerder na de geboorte kampte met luchtwegproblemen was aanwezig in de woning. Appellant had dan ook voldoende reden om beducht te zijn voor de mogelijke gevolgen van het Coronavirus voor zijn zoontje. Gelet hierop had appellant een zwaarwegend belang, dat de weigering van het huisbezoek rechtvaardigde.
Uitspraak
23/468 PW, 23/469 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 december 2022, 21/2758 en 21/2759 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke sociale dienst Brunssum [plaatsnaam] (ISDBOL) (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 9 juli 2024
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een geweigerd huisbezoek tijdens de coronamaatregelen van 2021. In deze zaak beoordeelt de Raad of het dagelijks bestuur de bijstand van appellant heeft mogen intrekken, op de grond dat appellant niet heeft meegewerkt aan een huisbezoek. Appellant stelt een zwaarwegend belang te hebben gehad om het huisbezoek te weigeren. Appellant krijgt gelijk. Het dagelijks bestuur had de bijstand niet mogen intrekken.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.E.L. Teerling, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en het dagelijks bestuur hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 april 2024. Voor appellant is verschenen mr. Teerling. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Michiels.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant ontving sinds 14 mei 2012 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande op het door hem opgegeven adres (uitkeringsadres).
Naar aanleiding van een anonieme telefonische melding dat appellant is gehuwd met X en dat hij met haar samenwoont in [plaatsnaam], heeft het dagelijks bestuur een onderzoek laten verrichten naar de woon- en leefsituatie van appellant. In het kader van dat onderzoek hebben een toezichthouder en een medewerker ondersteuning en handhaving van ISDBOL (medewerkers) op 18 maart 2021 geprobeerd een huisbezoek af te leggen op het uitkeringsadres. Uit het van dat bezoek opgemaakte rapport van bevindingen van 18 maart 2021 blijkt onder meer het volgende. Na aanbellen bij het uitkeringsadres omstreeks 09.26 uur heeft X de voordeur geopend en hoorden de medewerkers binnen een kind huilen. Vervolgens heeft X appellant opgehaald en verscheen hij bij de voordeur. De medewerkers hebben appellant toen uitleg gegeven over het doel van het huisbezoek en dat het weigeren van het huisbezoek gevolgen zou kunnen hebben voor het recht op bijstand. Ook hebben zij hem gewezen op de medewerkings- en inlichtingenverplichting die hij op grond van de PW heeft. Hierna heeft appellant volgens het formulier “verklaring/verslag huisbezoek” om 9.29 uur de volgende reden gegeven om geen medewerking te verlenen aan het huisbezoek: “Het komt nu niet uit. Jullie kunnen morgen terugkomen. Ik heb een zoontje. Vanwege corona wil ik dit niet.” Hierop hebben de medewerkers hem meegedeeld dat ISDBOL een protocol heeft om de kans op besmetting zo klein mogelijk te maken. Ook hebben de medewerkers hem nogmaals gewezen op de gevolgen voor het recht op bijstand als hij niet zou meewerken aan het huisbezoek. Verder hebben de medewerkers tegen hem gezegd dat zij buiten zouden wachten en dat zij hem de tijd zouden geven om na te denken over een huisbezoek. Omstreeks 11.36 uur hebben de medewerkers weer bij het uitkeringsadres aangebeld en heeft appellant de deur geopend. Nadat de medewerkers zich opnieuw hadden gelegitimeerd en de eerder aan hem gegeven uitleg over het huisbezoek hadden herhaald, heeft appellant volgens het formulier “verklaring/verslag huisbezoek” om 11.36 uur het volgende gezegd: “Mijn kindje is thuis. Jullie moeten morgen terugkomen. Ik werk nu niet mee. Jullie hoeven niet meer terug te komen.”
Met een besluit van 23 maart 2021 (besluit 1) heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 18 maart 2021.
Met een besluit van 26 augustus 2021 (bestreden besluit 1) heeft het dagelijks bestuur het namens appellant tegen besluit 1 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het dagelijks bestuur, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Appellant heeft op 18 maart 2021 omstreeks 9.26 uur geweigerd om mee te werken aan een huisbezoek op het uitkeringsadres. Ook nadat de medewerkers hem bedenktijd hadden gegeven, heeft appellant om 11.36 uur niet meegewerkt aan het huisbezoek. Doordat appellant niet heeft voldaan aan de medewerkingsverplichting van artikel 17 van de PW heeft het dagelijks bestuur het recht op bijstand niet kunnen vaststellen.
Op 29 maart 2021 heeft appellant bijstand aangevraagd naar de norm voor een alleenstaande ouder. Met een besluit van 20 mei 2021 (besluit 2), na bezwaar gehandhaafd met een tweede besluit van 26 augustus 2021 (bestreden besluit 2) heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen. Het dagelijks bestuur heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het geen helder beeld heeft kunnen krijgen van de woonsituatie van appellant. Appellant heeft niet voldaan aan de inlichtingenverplichting en medewerkingsverplichting, omdat hij bij de gesprekken onvoldoende informatie heeft verstrekt en hij bij het laatste gesprek is weggelopen. Het recht op bijstand kan hierdoor niet worden vastgesteld.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank is bestreden besluit 1 ondeugdelijk gemotiveerd. Het dagelijks bestuur is immers ten onrechte niet ingegaan op appellant zijn gronden van bezwaar, dat hij het huisbezoek heeft geweigerd in verband met een mogelijke Covid-besmetting. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand gelaten, omdat appellant niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek, terwijl hij voor die weigering geen zwaarwegend belang had. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard, omdat appellant de gesprekken over zijn aanvraag voortijdig heeft afgebroken, waardoor hij geen volledige informatie heeft verstrekt. Het dagelijks bestuur heeft daarom het recht op bijstand per 18 maart 2021 niet kunnen vaststellen en de aanvraag om bijstand terecht afgewezen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand zijn gelaten en bestreden besluit 2 in stand is gelaten. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.