Home

Centrale Raad van Beroep, 18-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1471, 22/843 WIA-T

Centrale Raad van Beroep, 18-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1471, 22/843 WIA-T

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 juli 2024
Datum publicatie
29 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1471
Zaaknummer
22/843 WIA-T

Inhoudsindicatie

WGA-vervolguitkering is per 17 maart 2020is ongewijzigd voortgezet naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. De Raad oordeelt dat de belastbaarheid niet overtuigend is onderbouwd en geeft opdracht dit motiveringsgebrek te herstellen.

Uitspraak

22/843 WIA-T

Datum uitspraak: 18 juli 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

11 februari 2022, 20/5285 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA van appellant per 17 maart 2020 ongewijzigd heeft voortgezet naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Volgens appellant heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad oordeelt dat het Uwv de belastbaarheid niet overtuigend heeft onderbouwd en geeft het Uwv de opdracht dit motiveringsgebrek te herstellen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.S. Kerkhof-Pöttger, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Mr. J.D. van Alphen heeft de behandeling van mr. Kerkhof-Pöttger overgenomen en de gronden aangevuld.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Mr. W.J.A. Vis heeft de behandeling van mr. Van Alphen overgenomen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2023. Namens appellant is mr. Vis verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 21/1396. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen een verzekeringsarts een spreekuuronderzoek te laten verrichten. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In de zaak 21/1396 is op 2 februari 2023 uitspraak gedaan.

Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 februari 2023 ingediend.

Appellant heeft hierop een reactie gegeven en nadere stukken ingediend.

Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 mei 2023 ingediend.

Mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk, advocaat, heeft de behandeling van mr. Vis overgenomen.

Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ouwerkerk-Hoogendonk. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als senior consultant voor 40,15 uur per week. Op 28 augustus 2012 hij zich ziekgemeld met burn-outklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd en een periode van loondoorbetalingsplicht voor de (ex)werkgeefster van appellant, heeft het Uwv aan appellant met ingang van 22 augustus 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 22 augustus 2017 in aanmerking gebracht voor een WGAloonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht. Op enig moment heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering daarna omgezet in een WGA-vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 65 tot 80%.

1.2.

In verband met een herbeoordeling op verzoek van de (ex-)werkgeefster van appellant heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Het Uwv heeft met een besluit van 2 mei 2018 de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van 7 september 2017 ongewijzigd voortgezet, omdat hij 71,82% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 6 februari 2019 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid daarbij vastgesteld op 73,45%. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 6 februari 2019 bij uitspraak van 19 maart 2021 ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak van de rechtbank met een uitspraak van 2 februari 20231 bevestigd.

1.3.

In verband met een nieuwe herbeoordeling op verzoek van zijn (ex-)werkgeefster, heeft onderzoek plaatsgevonden door een primaire arts en een arbeidsdeskundige. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft met een besluit van 16 maart 2020 de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van 17 maart 2020 ongewijzigd voortgezet, omdat hij 73,96% arbeidsongeschikt is.

1.4.

Bij besluit van 1 september 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 maart 2020 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van 20 augustus 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, R.R. van den Enden, en van 28 augustus 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 20 augustus 2020 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat niet alle functies passend zijn, maar dat voldoende functies resteren waarmee het arbeidsongeschiktheidspercentage ongewijzigd blijft.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd op welke punten appellant beperkt is te achten en op welke punten niet. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant en meer beperkingen had moeten aannemen. Zij kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in de conclusie die hij in zijn rapport van 18 november 2021 heeft getrokken, dat de verklaringen van de behandelaars van appellant van 11 oktober 2019,

28 april 2020 en 7 september 2021 geen aanleiding geven om appellant meer beperkt te achten. Voorts heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.

Het standpunt van appellant

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat hij noch gezien is door, noch gesproken heeft met een verzekeringsarts, waarbij hij zich heeft beroepen op de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021.2 Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn depressieve- en vermijdende persoonlijkheidsstoornis en zijn linkerknie-, lage rug- bekken- en

maag-darmproblemen. De aangenomen belastbaarheid is onvoldoende gemotiveerd en er dienen volgens hem meer beperkingen te worden aangenomen. Volgens appellant is een urenbeperking van toepassing in verband met de intensieve behandeling bij [X] die hij op de datum in geding volgde. Bovendien heeft de revalidatiearts hem geadviseerd om iedere twee uur een kwartier liggend te rusten. Ook is zijn dag-nachtritme verstoord. Omdat appellant gehouden is op vaste tijden te eten, kan hij ’s avonds niet werken. In verband met het gebruik van Temazepam geldt verder een beperking voor verminderd reactievermogen. Volgens appellant is voorbijgegaan aan de informatie van de revalidatiearts van 11 oktober 2019, de informatie van de behandelaar van het Spine & Joint Center van 28 april 2020 en de informatie van de GZ-psycholoog van 7 september 2021.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft op

21 februari 2023 een spreekuuronderzoek laten uitvoeren door verzekeringsarts bezwaar en beroep, A. Kol, en het daarvan opgemaakte rapport van 24 februari 2023 ingediend.

3.2.1.

Verzekeringsarts bezwaar en beroep Kol heeft de medische klachten van appellant met hem besproken. Zij heeft haar algemene indruk beschreven, alsmede haar bevindingen bij lichamelijk en psychisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet tot nieuwe medische inzichten gekomen en heeft geen aanleiding gezien om de belastbaarheid van appellant aan te passen. Zij heeft overwogen dat het advies van de revalidatiearts van het Spine & Joint Centre van 11 oktober 2019 aan appellant, om elke twee uur vijftien minuten liggend te rusten, geen medisch objectieve beperking is. Het advies is volgens haar bedoeld om te trainen, tijdens het behandeltraject niet door te draven in activiteiten, maar tussendoor ook rust te pakken. Het behandeltraject moest op dat moment nog beginnen en in de informatie van het Spine & Joint Centre van 28 april 2020 is het advies niet herhaald. Bovendien heeft de revalidatiearts de noodzaak van dit advies op basis van de medische aandoening niet onderbouwd, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens haar kan een noodzaak tot liggen niet worden verklaard door een musculaire disbalans. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat niet gebleken is dat de groepsbehandeling op de datum in geding al gestart was en evenmin van objectieve gegevens waaruit de intensiteit van deze behandeling blijkt. Van appellant mag tevens verwacht worden dat hij de behandelingen en huiswerkoefeningen buiten werktijd verricht, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voorts heeft zij gesteld dat in verband met het gebruik van Temazepam niet gebleken is dat appellant in zijn reactievermogen dusdanig verminderd is, dat dit de bediening van machines in de weg staat. Wat betreft de fysieke klachten van appellant is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, behoudens musculaire disbalans geen onderliggende pathologie vastgesteld. Van een contra-indicatie om te bewegen, te belasten, of door te gaan met normale activiteiten is dan ook geen sprake. Voor een aanvullende beperking voor avonddiensten heeft zij evenmin aanleiding gezien.

3.3.

In een reactie van 6 april 2023 heeft appellant de bevindingen van verzekeringsarts bezwaar en beroep Kol betwist en haar conclusies bestreden. De advocaat van appellant, die bij het spreekuuronderzoek aanwezig was, is van mening dat bij appellant geheugen- en concentratieproblemen zichtbaar waren. Volgens haar heeft appellant gezegd dat hij vaak niet in slaap kan vallen, ging appellant tijdens het spreekuur verzitten en stond hij na 19 minuten en 30 seconden op. Daarnaast heeft appellant gemotiveerd dat hij de groepsbehandeling bij [X] van 13 februari 2020 tot en met 17 december 2020 heeft gevolgd. De groepssessies vonden plaats tijdens de kantooruren van de behandelaars. Appellant moest hiervoor wekelijks naar Dordrecht reizen, wat feitelijk neerkwam op twee uur reistijd en twee uur gesprekstijd. De sessies hadden een zodanige impact op hem, dat hij tevens tijd nodig had om bij te komen. Appellant was gehouden om wekelijks huiswerkopdrachten maken. Als gevolg van de lockdown door de Covid-epidemie heeft de behandeling langer dan 38 weken geduurd. Appellant heeft afschriften van een e-mailwisseling met [X] over de behandelingen ingediend. Verder heeft appellant aangevoerd dat het opbouwen van spierkracht en uithoudingsvermogen in verband met zijn musculaire disbalans, reden geeft voor een urenbeperking omdat dit tijd in beslag neemt. Daarbij komt dat hij ook last heeft van scoliose en meniscusletsel.

3.4.

Het Uwv heeft een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep Kol van 15 mei 2023 ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar bevindingen tijdens het spreekuur nader gemotiveerd. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderkend dat appellant op de datum in geding schematherapie in groepsverband volgde. Volgens haar nam deze behandeling anderhalf uur per week in beslag, wat niet zodanig tijdrovend is dat dit reden geeft voor een urenbeperking op grond van verminderde beschikbaarheid. Tevens heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het volgen van deze behandeling bij [X] in Dordrecht niet noodzakelijk was en dat dit ook online, dan wel dichter bij het woonadres van appellant mogelijk was geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat een musculaire disbalans of een lichte thoracolumbale scoliose geen contra-indicatie geeft voor zitten of voor het doorgaan met normale activiteiten. Voorts is appellant volgens haar in 2015 geopereerd aan meniscusletsel en is niet gebleken dat hij op de datum in geding nog meniscusletsel had.

3.5.

Ter zitting heeft appellant toegelicht dat zijn huisarts hem verschillende opties heeft voorgehouden, waaronder deze behandeling bij [X]. Door zijn christelijke achtergrond voegde [X] voor appellant een extra dimensie aan de behandeling toe. In de vestiging van [X] in [woonplaats] was de behandeling niet beschikbaar. Appellant is daarom uitgeweken naar de vestiging in Dordrecht, die ’s middags om vijf uur sloot. Online-deelname aan de groepssessies was geen optie. Appellant vertrok tijdig van huis in verband met het parkeren van zijn auto, buiten het centrum van Dordrecht en omdat hij ongeveer tien minuten van tevoren aanwezig wilde zijn. Na afloop van de sessies werd nog enige tijd nagepraat door de deelnemers. Verder had appellant op de terugweg naar huis in het verkeer te maken met spitsvertraging. Het huiswerk nam drie tot vier uur per week in beslag. Appellant heeft tevens toegelicht dat de behandeling intensief was doordat de sessies confronterend voor hem waren, er veel bij hem naar boven kwam en er ook veel emoties bij hem loskwamen. Dit maakte dat hij feitelijk de rest van de dag tot niets meer in staat was. De arbeidskundige gronden die appellant aanvankelijk had ingediend, heeft hij ter zitting laten vervallen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

4.1.

Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van

artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2.

In geschil is de vraag of het Uwv de WGA-vervolguitkering van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 17 maart 2020 ongewijzigd heeft voortgezet naar 6580% arbeidsongeschiktheid.

Zorgvuldigheid medisch onderzoek

4.3.

Appellant heeft in hoger beroep terecht aangevoerd dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is geschied. In de primaire fase is geen sprake geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, terwijl appellant de medische grondslag van het primaire besluit betwist. In de fase van bezwaar geldt dan als uitgangspunt dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep een spreekuuronderzoek uitvoert. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Enden heeft niet gemotiveerd dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had. Het bestreden besluit is hiermee in strijd met artikel 3:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. Met het spreekuuronderzoek dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Kol in hoger beroep alsnog heeft uitgevoerd, heeft het Uwv dit gebrek hersteld. Uit haar rapport van

24 februari 2023 komt naar voren dat zij de medische klachten en behandelingen met appellant heeft besproken. Ook heeft zij een lichamelijk onderzoek uitgevoerd en de psychische toestand van appellant beoordeeld. De betwisting van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep door appellant geeft onvoldoende aanleiding om hier anders over te oordelen.

Onderbouwing medisch standpunt

4.4.

Ten aanzien van de fysieke belastbaarheid van appellant wordt met de rechtbank geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Appellant heeft zijn standpunt in dit verband in hoger beroep niet onderbouwd met nieuwe medische gegevens. Daarnaast heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Kol afdoende gemotiveerd dat het advies van de revalidatiearts van 11 oktober 2019 geen aanleiding geeft om appellant te beperken in duurbelastbaarheid. Ook heeft zij voldoende toegelicht dat appellant niet beperkt is voor avonddiensten en het gebruik van Temazepam geen reden geeft om een beperking aan te nemen in verband met verminderd reactievermogen.

4.5.1.

Volgens de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid wordt onder verminderde beschikbaarheid verstaan dat cliënt als gevolg van zijn ziekte feitelijk niet ten minste acht uur per dag beschikbaar is om te werken. Het gaat daarbij om de volgende mogelijkheden:

- er is extra tijd nodig voor zelfzorg;

- er is sprake van extra reistijd;

- behandeling in een ziekenhuis of (AWBZ-erkende) instelling: langdurige poliklinische behandeling of dagbehandeling;

- behandeling op indicatie van een medisch of paramedisch beroepsbeoefenaar

(BIG-geregistreerd).

4.5.2.

Als de verzekeringsarts een verminderde beschikbaarheid op grond van een te ondergane behandeling overweegt, moet het gaan om een erkende medische behandeling. Het aantal uren dat cliënt niet kan werken kan op twee gronden worden beperkt:

- het feitelijk niet aanwezig kunnen zijn van cliënt;

- het niet beschikbaar zijn van cliënt in verband met voorbereiding op een behandeling, herstel van een behandeling en/of effect van een behandeling op het totale functioneren van cliënt.

4.5.3.

Niet in geschil is dat de schematherapie die appellant op de datum in geding volgde, een medisch erkende en noodzakelijke behandeling was. Appellant heeft de keuze voor [X] in Dordrecht navolgbaar gemotiveerd en niet valt in te zien waarom dit geen gerede keuze is geweest. Dat er volgens verzekeringsarts bezwaar en beroep Kol alternatieven bestonden die volgens haar minder tijd van appellant in beslag zouden hebben genomen, maakt dit, nog daargelaten wat er van de genoemde alternatieven zij, niet anders.

4.5.4.

Verzekeringsarts bezwaar en beroep Kol heeft haar standpunt over de psychische en duurbelastbaarheid van appellant bij indicatie van verminderde belastbaarheid, met eventuele overlap naar de indicatiegebieden stoornis in de energiehuishouding en/of preventief, onvoldoende onderbouwd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat appellant inzicht heeft gegeven over de feitelijke deelname aan de behandeling en de tijd die hij hier direct en indirect aan heeft besteed.

4.6.

Uit wat in 4.5.1 tot en met 4.5.4 is overwogen volgt dat het bestreden besluit berust op een onvoldoende draagkrachtige motivering. Teneinde tot een finale beslechting van het geschil te komen zal de Raad, met toepassing van artikel 8:51d van de Awb, het Uwv opdracht geven het gebrek te herstellen. Daarbij dient het Uwv als vaststaand aan te nemen dat de schematherapie bij [X] in Dordrecht op de datum in geding een gerede keuze is geweest voor de medisch noodzakelijke behandeling. Voorts dient het Uwv gericht aandacht te besteden aan wat appellant ter zitting naar voren heeft gebracht zoals weergegeven in 3.5. Het Uwv dient daarbij met name aandacht te besteden aan het karakter van de sessies en de impact daarvan op appellant. Ook dient het Uwv aandacht te besteden aan de vraag of appellant gelet op zijn medische situatie in staat te achten was zijn huiswerk, naast het verrichten van werkzaamheden, in zijn vrije tijd te maken.

BESLISSING