Home

Centrale Raad van Beroep, 26-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1511, 23/207 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 26-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1511, 23/207 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 april 2024
Datum publicatie
29 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1511
Zaaknummer
23/207 WMO15

Inhoudsindicatie

Toekenning van een maatwerkvoorziening voor een traplift in de vorm van een pgb. Het college heeft onvoldoende onderzocht of een traplift aan de buitenzijde van de trap in strijd is met de bouwvoorschriften. Niet valt vast te stellen of met de verstrekte traplift een passende bijdrage wordt geleverd in de zelfredzaamheid en participatie van appellante. Opdracht nemen nieuwe beslissing op het bezwaar.

Uitspraak

23/207 WMO15

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 december 2022, 21/2478 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk (college)

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

Datum uitspraak: 26 april 2024

De Raad oordeelt dat het college onvoldoende heeft onderzocht of een traplift aan de buitenzijde van de trap in strijd is met de bouwvoorschriften. Daardoor is niet vast te stellen of met de verstrekte traplift een passende bijdrage wordt geleverd in de zelfredzaamheid en participatie van appellante. Gelet hierop kan het bestreden besluit geen stand kan houden.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.H.S. Abbing hoger beroep ingesteld.

Appellante heeft nadere stukken ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 maart 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. C.E. Stals, kantoorgenoot van mr. Abbing. Namens het college heeft mr. C. Bastiaansen telefonisch deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante, geboren in 1965, is blind en heeft een aandoening aan het centrale zenuwstelsel, waardoor zij evenwichts- en balansstoornissen heeft. Daarnaast kampt zij met verkrampingen in de spieren, aanvallen van spasmen en tremoren.

1.2.

Appellante heeft zich op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bij het college gemeld en vervolgens een aanvraag ingediend voor diverse maatwerkvoorzieningen, waaronder een traplift aan de spilzijde van de trap.

1.3.

Het college heeft bij besluit van 7 juni 2019 aan appellante een maatwerkvoorziening voor een traplift verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) ter hoogte van € 3.118,80. Volgens het college kan appellante met een traplift aan de buitenzijde van de trap de eerste verdieping van de woning bereiken en is een duurdere traplift aan de spilzijde niet nodig.

1.4.

Het college heeft bij besluit van 3 mei 2021 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, het bezwaar tegen het besluit van 7 juni 2019 ongegrond verklaard en daarbij verwezen naar een (medisch) advies van ScioPeng en een door appellante ingebracht (medisch) advies van Trompetter & Partners (Trompetter).

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Voor zover hier van belang heeft de rechtbank geoordeeld dat het college mocht volstaan met het verstrekken van een (gereviseerde) traplift aan de buitenzijde van de trap en dat het verstrekte pgb hiervoor toereikend is. Het college heeft zich volgens de rechtbank mogen baseren op het (medisch) advies van ScioPeng dat zorgvuldig tot stand gekomen is. Daarin is onder meer geconcludeerd dat appellante niet in staat is om veilig en adequaat gebruik te maken van de trap. Deze conclusie wordt ondersteund door Trompetter. Dat in het onderzoek geen rekening is gehouden met het gebruik van een balancebelt en dat de fysiotherapeut en de ergotherapeut van appellante de meerwaarde ervan zien als zij gebruik kan blijven maken van de trap, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verder volgt de rechtbank het college in het standpunt dat met een opklapbare stoel voldoende ruimte op de trap overblijft voor derden en voor de hond van appellante. Tot slot heeft de rechtbank het college en de Staat der Nederlanden (Staat) veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak, kort samengevat, aangevoerd dat met een traplift aan de buitenzijde van de trap geen passende bijdrage in haar zelfredzaamheid en participatie wordt geleverd. Zij kan zich niet vinden in het medisch advies van ScioPeng en wijst er op dat zij vanwege haar beperkingen en het belang om lopend van de trap gebruik te kunnen blijven maken een traplift aan de spilzijde nodig heeft. Bovendien voldoet een traplift aan de buitenzijde van de trap volgens haar niet aan de geldende bouwvoorschriften. Zonder onderzoek hiernaar kon het college de traplift niet verstrekken. Verder is volgens appellante het verstrekte pgb ontoereikend. Tot slot heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht vanwege de veroordeling tot betaling van schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

de Algemene wet bestuursrecht