Home

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1557, 22/3949 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1557, 22/3949 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 juli 2024
Datum publicatie
12 augustus 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1557
Zaaknummer
22/3949 WMO15

Inhoudsindicatie

Weigering toekenning pgb ten behoeve van uitbreiding van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp en persoonlijke begeleiding. Appellant is, ook met de ingeschakelde hulp, niet voldoende in staat te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, omdat sprake is van belangenverstrengeling. De broer van appellant is onder meer zijn mentor, bewindvoerder en budgethouder en ook de begeleider van appellant.

Uitspraak

22/3949 WMO15

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 november 2022, 22/96 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Deventer (college)

Datum uitspraak: 31 juli 2024

Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat appellant, ook met de ingeschakelde hulp, niet voldoende in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, omdat sprake is van belangenverstrengeling. De weigering om aan appellant een pgb te verstrekken blijft in stand.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.J.M. Kobussen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 juni 2024. Voor appellant is mr. Kobussen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. Beijering-Beck en T.R. Schroten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant, geboren in 1963, heeft beperkingen als gevolg van een niet-aangeboren hersenletsel. In verband hiermee heeft het college aan appellant verschillende maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) verstrekt, waaronder dagbesteding met vervoer, persoonlijke begeleiding en ondersteuning bij een schoon huis tot en met 31 augustus 2021, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).

1.2.

In januari 2021 is het college een rechtmatigheidsonderzoek gestart naar de verstrekte maatwerkvoorzieningen aan appellant.

1.3.

Op 15 april 2021 heeft appellant onder meer verzocht om uitbreiding van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp en persoonlijke begeleiding.

1.4.

In het kader van het rechtmatigheidsonderzoek is onder meer op 7 mei 2021met appellant en zijn broer [naam broer] , tevens mentor, bewindvoerder en budgethouder van appellant, gesproken. De bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek zijn neergelegd in een rapport van 11 mei 2021. Het college heeft appellant bij brief van 18 mei 2021 dit rapport toegestuurd. [naam broer] heeft hierop gereageerd.

1.5.

Op 28 juni 2021 is namens het college met appellant en [naam broer] gesproken over het verzoek om uitbreiding van de huishoudelijke hulp en persoonlijke begeleiding, alsmede over de voortzetting van de andere verstrekte maatvoorzieningen, waarna een ondersteuningsplan is opgesteld.

1.6.

Bij besluit van 29 juli 2021 heeft het college aan appellant over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 op grond van de Wmo 2015 de maatwerkvoorziening ondersteuning bij een schoon huis verstrekt voor 2,5 uur per week, in de vorm van zorg in natura.

1.7.

Bij besluit van 12 augustus 2021 heeft het college bepaald dat appellant geen pgb meer krijgt voor ondersteuning bij activiteiten dag licht (dagbesteding), inclusief vervoer, en voor persoonlijke begeleiding. Wel kan appellant deze maatwerkvoorzieningen na 31 augustus 2021 in de vorm van zorg in natura krijgen, maar appellant heeft meegedeeld daarvan geen gebruik te willen maken. Aan de weigering om aan appellant opnieuw een pgb te verstrekken ligt ten grondslag dat uit onderzoek is gebleken dat sprake is van belangenverstrengeling bij [naam broer] , waardoor niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor verlening van een pgb.

1.8.

Het college heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 augustus 2021 bij besluit van 29 november 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Uit het rechtmatigheidsonderzoek volgt dat [naam broer] verschillende rollen heeft ten opzichte van appellant en de uitvoering van de zorgverlening aan appellant. Het college heeft het pgb terecht afgewezen omdat die verschillende rollen niet verenigbaar zijn en op deze wijze niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor verstrekking van een pgb. Van strijd met het rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel of schending van de hoorplicht is volgens de rechtbank geen sprake.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant is in de bezwaarprocedure de hoorplicht wel geschonden, omdat niet alle stukken beschikbaar waren. Met name het proces-verbaal van de schikking die tussen partijen is getroffen tijdens de zitting van de Raad van 28 november 2018 ontbrak. Verder voert appellant aan dat van belangenverstrengeling geen sprake was en dat het college het rechtszekerheidsbeginsel wel heeft geschonden. De rollen van [naam broer] zijn al jaren hetzelfde, het college had daar kennis van en dat vormde eerder geen belemmering voor het verstrekken van een pgb. Als wel sprake was van een niet toegestane belangenverstrengeling, had appellant een termijn gegund moeten worden om de situatie aan te passen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels