Centrale Raad van Beroep, 30-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1558, 23/715 PW
Centrale Raad van Beroep, 30-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1558, 23/715 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 30 juli 2024
- Datum publicatie
- 10 september 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1558
- Zaaknummer
- 23/715 PW
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag (PW). Toetsing verordening. De verordening van de gemeente Sittard-Geleen blijft binnen de kaders die de wetgever heeft gesteld. De keuze om de referteperiode te bepalen op een periode van vijf jaar en laag inkomen te bepalen op 102% van de bijstandsnorm is het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging van belangen die valt binnen de regelruimte van de gemeenteraad. De gemaakte keuze is niet in strijd met de algemene rechtsbeginselen of algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het is niet de taak van de rechter om de waarde of het maatschappelijk gewicht van de betrokken belangen naar eigen inzicht vast te stellen. Het college heeft de verordening op een juiste manier toegepast.
Uitspraak
23/715 PW, 23/716 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 februari 2023, 21/2301 en 21/2455 (aangevallen uitspraak) en verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] beiden te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 30 juli 2024
Het gaat in deze zaak vooral om de weigering van een individuele inkomenstoeslag. Volgens appellanten heeft het college die weigering niet kunnen baseren op de verordening over die toeslag. De Raad komt tot het oordeel dat de verordening van de gemeente Sittard-Geleen binnen de kaders blijft die de wetgever heeft gesteld en dat het college de verordening op een juiste manier heeft toegepast.
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld. Hij heeft daarbij verzocht om een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over na te betalen bedragen. Het college heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 19 december 2023, gelijktijdig met de zaken 21/2532 PW, 21/2533 PW, 21/2534 PW, 21/2535 PW, 21/2536 PW, 21/2538 PW, 21/2539 PW en 21/2540 PW. Appellanten zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. Roestenburg. Het onderzoek is gesloten.
Het onderzoek is na de zitting heropend. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Partijen hebben desgevraagd laten weten dat zij geen gebruik willen maken van het recht om op een zitting nader te worden gehoord. De Raad heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten. In de zaken 21/2532 PW, 21/2533 PW, 21/2534 PW, 21/2535 PW, 21/2536 PW, 21/2538 PW, 21/2539 PW en 21/2540 PW doet de Raad vandaag afzonderlijk uitspraak.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellanten hebben in de periode van 7 december 2012 tot en met 31 maart 2020 bijstand ontvangen naar de norm voor gehuwden. De bijstand is beëindigd omdat de inkomsten van appellanten hoger waren dan de voor hen geldende bijstandsnorm.
Op 11 februari 2021 hebben appellanten een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag.
Op 17 februari 2021 hebben appellanten een aanvraag ingediend om aanvullende bijstand met als gewenste ingangsdatum 16 februari 2021. Op die datum eindigde de Ziektewetuitkering van appellant. Vanaf 16 februari 2021 ontvangt appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en de Toeslagenwet. Appellante ontvangt inkomsten uit arbeid.
Met een besluit van 30 maart 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 27 juli 2021 (bestreden besluit 1) heeft het college de aanvraag om individuele inkomenstoeslag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het inkomen van appellanten in de maand december 2020 ruim meer was dan 102% van de gehuwdennorm.
Met besluiten van 30 maart 2021 en van 12 april 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 27 juli 2021 (bestreden besluit 2), heeft het college met ingang van 16 februari 2021 aanvullende bijstand toegekend aan appellanten. In het besluit van 30 maart 2021 heeft het college in algemene termen meegedeeld dat de (arbeids-)verplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de Participatiewet (PW) (arbeidsverplichtingen) op appellanten van toepassing zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.