Home

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1559, 23/1226 WLZ

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1559, 23/1226 WLZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 juli 2024
Datum publicatie
12 augustus 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1559
Zaaknummer
23/1226 WLZ

Inhoudsindicatie

Herziening Wlz-indicatiebesluit. Anders dan de rechtbank oordeelt de Raad dat het CIZ niet inzichtelijk heeft gemaakt dat en waarom sprake is van een wijziging in de geobjectiveerde zorgbehoefte van appellante. Het CIZ heeft onvoldoende gemotiveerd waarom een eventuele wijziging in de zorgbehoefte meebrengt dat het eerdere zorgprofiel niet meer passend is.

Uitspraak

23/1226 WLZ

Datum uitspraak: 31 juli 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 maart 2023, 22/2609 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de vraag of het CIZ op goede gronden het Wlz-indicatiebesluit van appellante heeft herzien. Anders dan de rechtbank, beantwoordt de Raad die vraag ontkennend. Het CIZ heeft niet inzichtelijk gemaakt dat en waarom sprake is van een wijziging in de geobjectiveerde zorgbehoefte van appellante en het CIZ heeft onvoldoende gemotiveerd waarom een eventuele wijziging in de zorgbehoefte meebrengt dat het eerdere zorgprofiel niet meer passend is.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N. Groeneveld, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft een nader stuk ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 maart 2024. Voor appellante is mr. Groeneveld verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood en mr. S.M. Kersjes-van Bussel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante, geboren in 1988, is bekend met een verstandelijke beperking en een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. Zij was sinds 15 december 2011 geïndiceerd voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Bij besluit van 4 april 2016 heeft het CIZ appellante op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) per 3 maart 2016 voor onbepaalde tijd geïndiceerd voor zorgprofiel VG04 Wonen met begeleiding en intensieve verzorging (zorgprofiel VG04).

1.2.

Het CIZ heeft appellante bij brief van 13 september 2021 geïnformeerd dat haar zorgbehoefte ambtshalve opnieuw zal worden onderzocht. Op 17 november 2021 hebben een onderzoeker en een medisch adviseur van het CIZ via beeldbellen gesproken met appellante en haar moeder. De medisch adviseur heeft, mede op grond van de door appellante overgelegde stukken, op 2 maart 2022 een advies uitgebracht. Het CIZ heeft bij besluit van 3 maart 2022 het indicatiebesluit van 4 april 2016 herzien en appellante per 3 juni 2022 voor onbepaalde tijd geïndiceerd voor zorgprofiel VG03 Wonen met begeleiding en verzorging (zorgprofiel VG03).

1.3.

Bij besluit van 9 juni 2022 heeft het CIZ het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 maart 2022 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Hangende dit beroep heeft het CIZ bij besluit van 27 september 2022 (bestreden besluit) het besluit van 9 juni 2022 vervangen en het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 maart 2022 opnieuw ongegrond verklaard. Het CIZ heeft dit besluit op de volgende manier gemotiveerd. Naar aanleiding van de aanvraag die heeft geleid tot het indicatiebesluit van 4 april 2016 heeft het CIZ onvoldoende onderzoek verricht. Er heeft destijds geen onderzoek van appellante in persoon plaatsgevonden en er is geen aanvullende informatie opgevraagd om verheldering van de zorgbehoefte te krijgen. Daarom heeft het CIZ in 2021/2022 opnieuw onderzoek verricht. Bij appellante is sprake van de grondslagen verstandelijke handicap en psychische stoornis. Dit leidt tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Zorgprofiel VG03 is het bij appellante best passende zorgprofiel. Het CIZ heeft in dit verband verwezen naar de bij het bestreden besluit gevoegde profielvergelijkingen. Naast de omstandigheid dat in 2021/2022 uitgebreider onderzoek heeft plaatsgevonden dan in 2016, is ook gebleken dat de zorgbehoefte in 2021/2022 is afgenomen ten opzichte van 2016.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft, voor zover in dit geval van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft tegen die uitspraak, voor zover in dit geval nog van belang en kort samengevat, aangevoerd dat het CIZ het indicatiebesluit van 4 april 2016 niet heeft mogen herzien en zij heeft toegelicht waarom volgens haar zorgprofiel VG04 het bij haar best passende zorgprofiel is.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels