Home

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1567, 22/3875 WIA

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1567, 22/3875 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 juli 2024
Datum publicatie
13 augustus 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1567
Zaaknummer
22/3875 WIA

Inhoudsindicatie

Oplegging loonsanctie aan werkgever/appellante omdat geen sprake is van een bevredigend resultaat. Appellante had in ieder geval vanaf medio september 2020 moeten onderzoeken of terugkeer van betrokkene in (aangepast) ander werk tot de mogelijkheden behoorde. Ook had in ieder geval op dat moment moeten worden gestart met begeleiding van betrokkene in het tweede spoor. Onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht. Besluit loonsanctie blijft in stand.

Uitspraak

22/3875 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 november 2022, 21/1001 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 31 juli 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan appellante een zogeheten loonsanctie heeft opgelegd. Deze loonsanctie houdt in dat het Uwv het tijdvak waarin de (ex-)werkneemster tegenover appellante recht heeft op loon tijdens ziekte, heeft verlengd met 52 weken tot 11 januari 2022. Volgens appellante is ten onrechte een loonsanctie opgelegd omdat – anders dan het Uwv heeft aangenomen – sprake is van een bevredigend resultaat en zij wel voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv aan appellante terecht een loonsanctie heeft opgelegd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.H.M. Booijink, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 juni 2024. Namens appellante is verschenen drs. E.M. Weerkamp (HR-manager), bijgestaan door mr. Booijink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1. (

Ex-)werkneemster (betrokkene) werkte bij appellante als medewerkster verkoop binnendienst voor 24 uur per week. Op 11 juni 2018 heeft zij zich ziekgemeld. Betrokkene heeft, na een vrijwillige loondoorbetaling tot 2 oktober 2020, op 26 oktober 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Een arbeidsdeskundige heeft het re-integratieverslag van appellante beoordeeld. De arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 3 december 2020 vastgesteld dat de
re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest en dat er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim. Bij besluit van 3 december 2020 heeft het Uwv aan appellante een loonsanctie opgelegd. Appellante moet het loon aan betrokkene doorbetalen tot 11 januari 2022.

1.2.

Bij besluit van 6 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft het Uwv aannemelijk gemaakt dat van een bevredigend resultaat geen sprake is. De rechtbank volgt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de conclusie dat appellante het (aangepaste) eigen werk niet structureel aan betrokkene heeft aangeboden.

2.2.Verder heeft het Uwv volgens de rechtbank aannemelijk gemaakt dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat appellante de mogelijkheden in spoor 1 onvoldoende heeft onderzocht, waardoor er reële re-integratiekansen lijken te zijn gemist. De werkhervatting is volgens de arbeidsdeskundige gestagneerd omdat appellante heeft verlangd dat betrokkene haar werkzaamheden op kantoor uitoefent. Het advies van de bedrijfsarts van 11 september 2020 om met elkaar in gesprek te gaan over hoe de werkomgeving kan worden aangepast, is niet opgevolgd. Onderzoek naar andere mogelijkheden bij de eigen werkgever heeft volgens de arbeidsdeskundige in het geheel niet plaatsgevonden. Verder heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat er geen spoor 2-traject door appellante is ingezet.

2.3.

Volgens de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een deugdelijke grond voor het leveren van onvoldoende re-integratie inspanningen zodat er geen reden is om af te zien van het opleggen van een loonsanctie. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding was voor het Uwv om bij het onderzoek een verzekeringsarts in te schakelen.

Het standpunt van appellante

3.1.

Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat er wel sprake is van bevredigend resultaat. Daarbij heeft appellante verwezen naar een uitspraak van de Raad van 12 december 2018.1

3.2.Verder heeft appellante aangevoerd dat de re-integratie-inspanningen van appellante ten onrechte als onvoldoende zijn beoordeeld. Dat onderzoek had moeten plaatsvinden naar andere mogelijkheden bij appellante is niet redelijk, omdat (nog) niet was gebleken dat terugkeer van betrokkene in (aangepast) eigen werk niet haalbaar was. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het feit dat betrokkene niet op kantoor wilde werken voor rekening en risico van appellante moet komen. De summiere opbouw in uren in het begin van de
re-integratie is volledig te wijten aan de coronamaatregelen en het werken op kantoor stagneerde ook door het coronavirus. Pas vlak voor het indienen van de WIA-aanvraag bleek dat betrokkene zich niet in staat achtte op kantoor te werken.

3.3.

Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de bedrijfsarts melding heeft gemaakt van een mogelijke duurbeperking, zodat het Uwv ten onrechte geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft laten verrichten.

Het standpunt van het Uwv

3.4.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING