Home

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1569, 23/1614 WIA

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1569, 23/1614 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 juli 2024
Datum publicatie
13 augustus 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1569
Zaaknummer
23/1614 WIA

Inhoudsindicatie

Weigering WIA-uitkering omdat bij appellant met ingang van 9 september 2020 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na beëindiging van zijn eerdere WIA-uitkering in de zin van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA. Anders dan de rechtbank, acht de Raad de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet toereikend. Het uwv dient opnieuw te beslissen op het bezwaar. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

23/1614 WIA

Datum uitspraak: 31 juli 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 februari 2023, 21/4304 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat bij appellant met ingang van 9 september 2020 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na beëindiging van zijn eerdere WIA-uitkering in de zin van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA. Volgens appellant heeft hij meer beperkingen en is hij niet in staat om zich staande te houden in regulier werk. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 mei 2024. Voor appellant is verschenen mr. Staal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Appellant heeft voor het laatst gewerkt als heftruckchauffeur voor 39,83 uur per week. Op 27 november 2013 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten na een ongeval op het werk. Nadien heeft hij psychische klachten gekregen. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv geweigerd om appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Na een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 8 januari 2018 appellant met ingang van 20 oktober 2016 een WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. De WIA-uitkering is per 9 maart 2018 beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft zich op 1 maart 2019 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten met ingang van 15 december 2018. Een verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren vanwege spanningsklachten en in het dynamisch handelen bij statische houdingen vanwege knie-, rug- en nekklachten. Na onderzoek door een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft het Uwv geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen.

1.2.

Appellant heeft zich op 9 september 2020 opnieuw bij het Uwv gemeld met toegenomen fysieke en psychische klachten. In verband hiermee heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat sprake is van een toename van beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. Inmiddels is uit onderzoek gebleken dat appellant moeilijk lerend is, waardoor hij toegenomen beperkt is in het persoonlijk functioneren. Verder acht deze arts appellant toegenomen beperkt ten aanzien van duwen/trekken en gebogen/getordeerd actief zijn. Hij heeft de beperkingen neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 december 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant op basis daarvan functies geselecteerd en aan de hand daarvan geconcludeerd dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft overeenkomstig die conclusie bij besluit van 12 januari 2021 geweigerd appellant een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

1.3.

Bij besluit van 3 september 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 16 augustus 2018 vastgesteld dat bij appellant sprake is van een whiplash geassocieerde stoornis (WAD I/II), een tibiaplateau fractuur, spanningsklachten en een licht verstandelijke beperking. Hij heeft aanleiding gezien om in een FML van 16 augustus 2021 appellant aanvullend beperkt te achten ten aanzien van storingen en onderbrekingen (beoordelingspunt 1.8.3). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 3 september 2021 toegelicht dat één van de geslecteerde functies komt te vervallen in verband met overschrijding van de belastbaarheid en dat er voldoende functies resteren. De mate van arbeidsongeschiktheid is in bezwaar vastgesteld op 34,41%.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.

Appellant heeft in beroep informatie ingebracht uit de behandelend sector, waaronder een revalidatiearts, psychomotore therapeut, GZ-psycholoog, neuroloog en orthopedisch chirurg. Verder heeft appellant brieven van de gemeente overgelegd waaruit blijkt dat hem een WMOvoorziening (dagbesteding en beschutte werkplek) is toegekend.

2.2.

In een nader rapport van 11 januari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de door GGZ NHN vastgestelde angststoornis al in brieven uit 2015 en 2017 is vermeld en aanleiding is geweest om een aanvullende beperking aan te nemen aangaande storingen/onderbrekingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de indicaties voor dagbesteding en beschut werk geen aanleiding gezien om de beperkingen in zelfstandigheid in arbeid verder aan te scherpen.

2.3.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat de informatie uit de behandelend sector die appellant in beroep heeft ingebracht geen aanleiding geeft om de FML aan te passen. Ook de licht verstandelijke beperking van appellant is voldoende bij de beoordeling betrokken. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen, ziet de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant heeft aangevoerd dat hij zich sinds het ongeluk in 2013 niet meer in regulier werk staande heeft kunnen houden, ook niet in een beschermde setting. Inmiddels is hij zelfs uitgevallen voor het werk op een beschutte werkplek. Appellant heeft gesteld dat hij vanwege zijn beperkingen in het persoonlijk functioneren elk dagdeel persoonlijke en functionele (intensieve) begeleiding nodig heeft.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

BESLISSING

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA

Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA

Artikel 57, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA

Artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit