Home

Centrale Raad van Beroep, 09-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:159, 21/2058 PW

Centrale Raad van Beroep, 09-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:159, 21/2058 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 januari 2024
Datum publicatie
30 januari 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:159
Zaaknummer
21/2058 PW

Inhoudsindicatie

Bekendmaking op andere geschikte wijze. Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De vraag wat een andere geschikte wijze van bekendmaking is als niet aan de hoofdregel van het eerste lid van artikel 3:41 van de Awb kan worden voldaan, is een vraag die aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het individuele geval moet worden beoordeeld. Door de vier besluiten niet aan het e-mailadres van appellant te sturen, heeft het college in de individuele omstandigheden van dit geval die besluiten niet op de meest geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:41, tweede lid, van de Awb bekendgemaakt. De termijn voor het indienen van bezwaar is daarom niet aangevangen op de dag volgend op de dag van publicatie in de Staatscourant. Het bezwaar is tijdig ingediend.

Uitspraak

21/2058 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 mei 2021, 20/3118 PW (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard (college)

Datum uitspraak: 9 januari 2024

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 9 augustus 2018 (intrekkingsbesluit) heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 30 oktober 2017 ingetrokken. Met een besluit van 3 september 2018 (terugvorderingsbesluit) heeft het college de verleende bijstand over de periode van 30 oktober 2017 tot en met 28 februari 2018 teruggevorderd. De brutering van deze terugvordering heeft plaatsgevonden in een besluit van 14 januari 2019 (bruteringsbesluit). Het college heeft appellant een boete opgelegd met een besluit van 13 november 2018 (boetebesluit). Appellant heeft tegen deze vier besluiten bezwaar gemaakt. Het college heeft met een besluit van 4 mei 2020 (bestreden besluit) het bezwaar tegen de vier besluiten nietontvankelijk verklaard.

Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

Namens appellant heeft mr. M. Shaaban, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft nadere vragen gesteld aan het college. Het college heeft deze vragen bij brief van 7 februari 2022 beantwoord.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Shaaban. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Berger.

Met een brief van 7 april 2023 heeft de Raad het onderzoek heropend en het college verzocht om verschillende stukken over te leggen.

Het college heeft de gevraagde stukken overgelegd. Appellant heeft hierop gereageerd. Het college heeft op zijn beurt gereageerd op de reactie van appellant.

De Raad heeft partijen laten weten dat hij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet opnieuw behandeld op een zitting en het onderzoek met een brief van 30 november 2023 gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak beoordeelt de Raad of het college met een oproep aan appellant in de Staatscourant om ‘een of meerdere op zijn naam gestelde beschikking(en) of aanzeggingen af te halen bij de balie van de afdeling Inkomen’ de vier aan hem gerichte besluiten op ‘een andere geschikte wijze’ zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bekend heeft gemaakt. De Raad is van oordeel dat dit niet het geval is. In deze zaak beschikte het college over het persoonlijke e-mailadres van appellant. Het college had in ieder geval de vier besluiten ook digitaal naar het e-mailadres van appellant moeten sturen, omdat de kans dat hij daadwerkelijk kennis had genomen van de inhoud van de besluiten op deze wijze substantieel groter was dan door publicatie in de Staatscourant.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant ontving vanaf 26 januari 2017 bijstand op grond van de Participatiewet, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft nadien bij het college verschillende aanvragen ingediend, onder meer om bijzondere bijstand en individuele inkomenstoeslag. Appellant heeft op de laatste aanvraag om individuele inkomenstoeslag van 24 oktober 2017 zijn persoonlijke e-mailadres opgegeven. Noch bij deze gelegenheid, noch later heeft appellant kenbaar gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.

1.2.

Op 14 mei 2018 heeft de politie op het door appellant opgegeven uitkeringsadres een hennepkwekerij aangetroffen. Dit was voor het college aanleiding een onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van de aan appellant verstrekte bijstand. Uit dit onderzoek is gebleken dat appellant niet meer woonachtig is op het uitkeringsadres en dat hij in de week van 23 februari 2018 met onbekende bestemming is vertrokken. De verhuurder heeft de huurovereenkomst ontbonden. Per 20 juni 2018 is appellant in de Basisregistratie personen (BRP) geregistreerd als ‘niet-ingezetene’.

1.3.

Vervolgens heeft de onder het procesverloop weergegeven besluitvorming plaatsgevonden.

1.4.

Het intrekkingsbesluit, het terugvorderingsbesluit, het bruteringsbesluit en het boetebesluit (de vier besluiten) zijn niet per aangetekende of gewone post naar een adres verzonden. Het college wist dat appellant niet meer op het uitkeringsadres verbleef; hij was uitgeschreven uit de BRP en het college had geen ander (post)adres van hem. Het college heeft in de edities van de Staatscourant van 5 september 2018, 26 november 2018 en 14 februari 2019 laten publiceren dat appellant wordt opgeroepen om binnen 2 weken na de datum van die editie “een of meerdere op zijn naam gestelde beschikking(en) of aanzeggingen af te halen bij de balie van de afdeling Inkomen”. Appellant heeft geen contact opgenomen met het college en de besluiten niet opgehaald.

1.5.

Op 6 augustus 2019 heeft het college bericht gekregen van de gemeente Rotterdam dat appellant zich daar heeft gemeld voor (maatschappelijke) opvang.

1.6.

Met een besluit van 16 december 2019 (invorderingsbesluit) heeft het college een overzicht van de openstaande schulden aan appellant doen toekomen en zijn aflossingsverplichting opnieuw vastgesteld. Dit besluit heeft het college verzonden naar het nieuw bekend geworden adres van appellant in [woonplaats] .

1.7.

Met een bezwaarschrift van 23 januari 2020 heeft mr. Shaaban namens appellant bezwaar gemaakt tegen het invorderingsbesluit en de daarin genoemde vorderingen.

1.8.

Het college heeft dit bezwaar opgevat als mede te zijn gericht tegen het intrekkings-, terugvorderings-, bruterings- en boetebesluit. Het college heeft bij het bestreden besluit het bezwaar tegen deze vier besluiten niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het bezwaar te laat is ingediend. Nu de besluiten op correcte wijze zijn bekendgemaakt door publicatie in de Staatscourant, is de bezwaartermijn aangevangen op de dag na de publicatie. Appellant heeft geen gegronde redenen gegeven voor het te laat indienen van het bezwaar, zodat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING