Home

Centrale Raad van Beroep, 15-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:160, 22/1022 PW

Centrale Raad van Beroep, 15-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:160, 22/1022 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 januari 2024
Datum publicatie
5 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:160
Zaaknummer
22/1022 PW

Inhoudsindicatie

Herziening en terugvordering van bijstand.

Appellante heeft niet gemeld dat zij schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht op vijf verschillende adressen. Zij heeft hiervoor inkomsten ontvangen die in mindering moeten worden gebracht op haar bijstand. Het college heeft met de getuigenverklaring van X aannemelijk gemaakt dat appellante al vanaf 1 december 2018 op adres Y schoonmaakwerkzaamheden verrichtte.

Uitspraak

22/1022 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 november 2021, 20/3129 (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2022, 20/3129 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)

Datum uitspraak: 15 januari 2024

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 2 maart 2020 heeft het college het recht op bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 november 2019 herzien en een bedrag van € 6.955,71 aan gemaakte kosten van bijstand van appellante teruggevorderd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 28 april 2020 (bestreden besluit) bij het besluit gebleven. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in de aangevallen tussenuitspraak het college in de gelegenheid gesteld een gebrek te herstellen. Het college heeft van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt in een brief van 29 november 2021 en het terug te vorderen bedrag verlaagd tot een bedrag van € 6.829,08. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 2 maart 2020 herroepen en bepaald dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Namens appellant heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 oktober 2023. Voor appellante is verschenen mr. Bal. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.T.P.J. Damen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om een herziening en terugvordering van bijstand over de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 november 2019. De terugvordering bedraagt € 6.829,08. Het college heeft gesteld dat appellante niet heeft gemeld dat zij over deze periode schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht op vijf verschillende adressen. Zij heeft hiervoor inkomsten ontvangen die in mindering moeten worden gebracht op haar bijstand. In geschil is de startdatum van de werkzaamheden op één van de adressen. Appellante heeft aangevoerd dat het college is uitgegaan van de verkeerde startdatum, omdat zij pas vanaf 1 augustus 2019 op dit adres heeft gewerkt. Hierdoor heeft zij op dat adres minder geld verdiend dan het college stelt en moet de terugvordering lager uitvallen. De Raad volgt het college en legt hieronder uit hoe hij tot dit oordeel komt.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante ontvangt sinds 22 december 2003 bijstand. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante al vijf of zes jaren werkzaamheden verricht door onder andere huizen schoon te maken, heeft de sociale recherche van de gemeente Nijmegen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand.

1.2.

De sociaal rechercheurs hebben appellante gehoord op 25 november 2019. Zij heeft verklaard dat zij op verschillende adressen schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht. De sociale recherche heeft vervolgens de bewoners van de door appellante opgegeven adressen gehoord. De bevindingen van het onderzoek staan in een rapport van 2 maart 2020.

1.3.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft het college de in het procesverloop genoemde besluiten genomen. De besluitvorming berust op de grondslag dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij sinds 1 januari 2018 inkomsten in verband met schoonmaakwerkzaamheden ontving. De inkomsten worden in mindering gebracht op de bijstand. Hierdoor heeft appellante ten onrechte teveel bijstand ontvangen. Het college ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan de inkomensvrijlating zoals bedoeld in artikel 32, tweede lid, sub n, van de Participatiewet.

Uitspraken van de rechtbank

2.1

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college terecht van de verklaring van getuige X is uitgegaan met betrekking tot de startdatum van de schoonmaakwerkzaamheden op het adres Y. Het college heeft daarom terecht geconcludeerd dat appellante in de periode 1 december 2018 tot 1 december 2019 schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht op dit adres. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college het recht op bijstand over die periode terecht heeft herzien en teruggevorderd. De rechtbank is van oordeel dat het college wel toepassing had moeten geven aan de inkomensvrijlating en heeft het college in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

2.2.

Nadat het college in zijn brief van 29 november 2021 het terug te vorderen bedrag in verband met de inkomensvrijlating heeft gewijzigd in een bedrag van € 6.829,08, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft in de uitspraak opgenomen dat de bijstand wordt herzien over de periode 1 januari 2018 tot en met 30 november 2019 en dat een bedrag van € 6.829,08 wordt teruggevorderd.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank deels niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

BESLISSING