Home

Centrale Raad van Beroep, 09-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:162, 20/1671 PW

Centrale Raad van Beroep, 09-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:162, 20/1671 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 januari 2024
Datum publicatie
5 februari 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:162
Zaaknummer
20/1671 PW

Inhoudsindicatie

Hoger beroep niet-ontvankelijk.

Appellant heeft geen procesbelang bij beoordeling van het hoger beroep omdat de erflater, betrokkene, al zijn aanspraken jegens het college aan X, die stelt gemachtigd te zijn om hoger beroep in te stellen, heeft overgedragen. Appellant is, hoewel opgeroepen, niet verschenen. Niet aannemelijk is geworden dat appellant door deze procedure nog een bate of een last kan verkrijgen. Dit betekent dat het antwoord op de vraag of het college een bedrag van € 210,- had moeten toekennen voor appellant feitelijk geen betekenis kan hebben.

Uitspraak

20/1671 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 maart 2020, 19/1319 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de erfgenaam van [appellant] (betrokkene, laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] ), hierna: appellant

het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)

Datum uitspraak: 9 januari 2024

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 1 december 2017 heeft het college de aanvraag van betrokkene om gebruik te kunnen maken van de Minimaregeling 2017 toegewezen onder de voorwaarde dat betrokkene zijn kosten bij het college zal declareren. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 17 januari 2019 (bestreden besluit) bij de toewijzing onder voorwaarden gebleven.

Betrokkene heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Tijdens de beroepsprocedure bij de rechtbank is betrokkene overleden op 28 juli 2019.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.

Namens betrokkene en appellant heeft de broer van betrokkene, mr. drs. [naam] ( [broer] ), hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft [broer] gesteld dat hij daartoe namens zijn cliënt gemachtigd is.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 november 2023. [broer] is verschenen. Appellant is niet verschenen, hoewel hij daartoe door de Raad was opgeroepen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. L.J.A. Edelaar.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant heeft geen procesbelang bij beoordeling van het hoger beroep omdat de erflater, betrokkene, al zijn aanspraken jegens het college aan [broer] heeft overgedragen. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Op 12 november 2017 heeft betrokkene een aanvraag ingediend om gebruik te kunnen maken van de Minimaregeling 2017 van het college.

1.2.

Hierop heeft het college het besluit van 1 december 2017 genomen. Daarin staat dat betrokkene gebruik kan maken van de Declaratieregeling maatschappelijke participatie en maximaal € 210,- per persoon voor sportieve, sociaal-culturele en/of educatieve activiteiten kan declareren.

1.3.

Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij is van mening dat het college het bedrag van € 210,- bij het besluit van 1 december 2017 al had moeten toekennen omdat ten tijde van de aanvraag al vaststond dat aan de voorwaarden daarvoor was voldaan. Uit de bij de aanvraag overgelegde bankafschriften blijkt dat betrokkene kosten heeft moeten maken. Het college had de aanvraag daarom ook als declaratie moeten opvatten.

1.4.

Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat pas tot uitbetaling wordt overgegaan als aan het college wordt doorgegeven welke kosten zijn gemaakt en wat de hoogte daarvan is. Betrokkene heeft deze informatie niet opgestuurd. Uit de bankafschriften blijkt niet om welke kosten het gaat.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellant

3. [broer] heeft tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat het college bij de bestreden besluitvorming had moeten vaststellen dat betrokkene recht had op het bedrag van € 210,-. Uit de bij de aanvraag overgelegde bankafschriften volgt dat er kosten voor een telefoon- en internetabonnement zijn gedeclareerd die voor vergoeding in aanmerking komen.

Het oordeel van de Raad

4.1.

De Raad ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of appellant een procesbelang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep.

4.2.

Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Dit is vaste rechtspraak.1

4.3.

Van een procesbelang in deze zin is bij appellant geen sprake. Hiervoor is het volgende van betekenis.

4.3.1.

Uit de uitspraak van de Raad van 5 januari 20222 blijkt dat betrokkene in een gesprek met [broer] en een ander familielid heeft afgesproken dat de erfenis of nalatenschap niet mag worden belast met de kosten van de gerechtelijke procedures tegen de gemeente Leiden en dat [broer] alle risico’s op zich dient te nemen, maar ook alle baten hiervan ontvangt. Een verslag van dit gesprek is neergelegd in een brief van 2 juli 2019. In de brief staat onder meer: “(…) Met RPD (lees: [broer] ) heeft Keesje (lees: betrokkene) een deal gesloten dat bij “winst of verlies” van de procedures alles ten bate of ten laste van RPD komt (…)”. Verder blijkt uit de aangehaalde uitspraak dat [broer] te kennen heeft gegeven dat appellant bekend is met de inhoud van de brief van 2 juli 2019 en dat appellant met die inhoud instemt.

4.3.2.

Hieruit blijkt dat betrokkene vlak voor zijn overlijden al zijn aanspraken tegenover het college heeft overgedragen aan [broer] . [broer] heeft dit ter zitting in onderhavige procedure bevestigd. Hij heeft daarbij aanvullend gesteld dat appellant als enig erfgenaam een schuld heeft aan hem en dat het bedrag van € 210,- daarop in mindering wordt gebracht indien vastgesteld wordt dat het college dit bedrag had moeten toekennen. [broer] heeft deze stelling echter niet onderbouwd. Deze stelling is bovendien onbegrijpelijk in het licht van de in 4.3.1 genoemde afspraak, volgens welke de baten van de procedure en daarmee de toekenning van het bedrag van € 210,- sowieso aan [broer] zou toekomen. [broer] heeft verder ter zitting op vragen van de Raad geantwoord dat hij niet met appellant over (het bestaan van) deze procedure heeft gesproken. Appellant is, hoewel opgeroepen, niet verschenen. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat appellant door deze procedure nog een bate of een last kan verkrijgen. Dit betekent dat het antwoord op de vraag of het college een bedrag van € 210,- had moeten toekennen voor appellant feitelijk geen betekenis kan hebben.

Conclusie en gevolgen

4.4.

Appellant heeft geen belang bij beoordeling van de aangevallen uitspraak door de Raad. Het hoger beroep zal daarom wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat de Raad niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en E.C.E. Marechal als leden, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) N. van der Horn