Centrale Raad van Beroep, 12-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:163, 22/567 WAO
Centrale Raad van Beroep, 12-01-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:163, 22/567 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 12 januari 2024
- Datum publicatie
- 29 januari 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:163
- Zaaknummer
- 22/567 WAO
Inhoudsindicatie
Kleine WAO-uitkering. Grensarbeider. In verband met ziekte 52 weken Belgische arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het Uwv heeft de WAO-uitkering pas na 104 weken van toegenomen arbeidsongeschiktheid herzien. De Raad oordeelt dat het Uwv in strijd met het Unierecht heeft gehandeld door in de situatie van appellant de wachttijd van 104 weken toe te passen. Arrest Vester van 14 maart 2019. De Raad voorziet zelf. Proceskosten.
Uitspraak
22/567 WAO
Datum uitspraak: 12 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2022, 19/6925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [Adres] , België (appellant)
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Appellant heeft als grensarbeider sinds 1983 in Nederland gewerkt terwijl hij in België woonde. Sinds 2006 heeft appellant een uitkering op grond van de WAO1 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. In juli 2017 is appellant werkloos geworden. Kort daarop heeft appellant zich ziek gemeld, waarna hij gedurende 52 weken een Belgische arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft ontvangen. België heeft geweigerd aansluitend een invaliditeitsuitkering toe te kennen, omdat hij in België onvoldoende verzekerde tijdvakken had. Het Uwv heeft desgevraagd geweigerd op dat moment zijn WAO-uitkering te herzien omdat appellant nog niet 104 weken lang toegenomen arbeidsongeschikt was. De uitkering is pas na 104 weken van toegenomen arbeidsongeschiktheid herzien. Appellant komt op tegen de ingangsdatum van de herziening. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv in strijd met het Unierecht heeft gehandeld door in de situatie van appellant de wachttijd van 104 weken toe te passen.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. Severijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 december 2023. Voor appellant is mr. Severijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H.G. Boelen en mr. M. Mollee.
OVERWEGINGEN
Inleiding
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant ontvangt sinds 1994 een WAO-uitkering. De laatste herziening was op 28 oktober 2006, waarbij appellant de uitkering is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Appellant woont in België en heeft vanaf 1983 tot en met 31 juli 2017 in Nederland gewerkt. Aansluitend heeft appellant een Belgische werkloosheidsuitkering ontvangen.
Op 11 augustus 2017 heeft appellant zich na een auto-ongeluk ziekgemeld. Daarop is hem voor de duur van een jaar een Belgische primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend. Per 11 augustus 2018 kwam appellant niet in aanmerking voor een Belgische invaliditeitsuitkering omdat appellant in België slechts negen dagen verzekerd is geweest. Het Belgische orgaan verwees hiervoor naar artikel 57, eerste lid, Verordening 883/2004.2
Op 17 september 2018 heeft appellant bij het Uwv gemeld dat zijn Belgische arbeidsongeschiktheidsuitkering per 1 september 2018 was stopgezet en dat een invaliditeitsuitkering vanuit Nederland zou moeten worden betaald omdat zijn volledige arbeidsverleden in Nederland had plaatsgevonden. Met een besluit van 26 september 2018 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn WAO-uitkering niet wijzigt. Daartoe overwoog het Uwv dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor herziening van zijn eerdere WAO-uitkering, nu zijn arbeidsongeschiktheid niet binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van deze uitkering was toegenomen. In hetzelfde besluit is appellant meegedeeld dat hij mogelijk een verhoging van zijn uitkering zou krijgen als hij 104 weken lang toegenomen arbeidsongeschikt zou blijven. Tegen deze beslissing heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
Met een besluit van 14 november 2018, gewijzigd met een besluit van 5 december 2018, heeft de Belgische Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een Belgische werkloosheidsuitkering toegekend met ingang van 1 september 2018. Daarbij is te kennen gegeven dat de bedragen voorlopig zijn vastgesteld en kunnen worden herzien, rekening houdend met het effectieve bedrag van de andere inkomsten van appellant.
In april 2019 heeft het Uwv een heronderzoek ingesteld naar aanleiding van de melding van appellant van 17 september 2018 dat zijn gezondheid was verslechterd. Met een besluit van 8 mei 2019 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 9 augustus 2019 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Appellant heeft tegen de ingangsdatum van de verhoging van zijn WAO-uitkering bezwaar gemaakt. Volgens appellant volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 14 maart 2019 (het arrest Vester)3 dat het (inkomens)hiaat dat het gevolg is van het verschil in wachttijd gehanteerd in België (52 weken) en Nederland (104 weken) alvorens iemand in aanmerking komt voor een invaliditeitsuitkering (of in dit geval verhoging daarvan), in strijd is met het Unierecht.4 Om die reden zou de WAO-uitkering van appellant moeten worden herzien met ingang van 11 augustus 2018.
Het Uwv heeft met een besluit van 26 november 2019 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft daarop beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit het arrest Vester volgt dat de betrokken lidstaten de vrijheid hebben om te bepalen welke middelen van nationaal recht het meest geschikt zijn om het inkomenshiaat op te lossen. Appellant ontving in de periode tussen 11 augustus 2018 en 9 augustus 2019 een Nederlandse WAO-uitkering naar mate van arbeidsongeschiktheid van 1525%, en een Belgische werkloosheidsuitkering. Daarmee is het inkomenshiaat voldoende overbrugd. Voor zover het zo ontvangen bedrag lager is dan een herziene WAO-uitkering is dit niet in strijd met het Unierecht, nu dit is terug te voeren op verschillen in uitkeringsniveaus tussen de lidstaten. Nu op EU-niveau is gekozen voor coördinatie en niet voor harmonisatie van socialezekerheidstelsels, zijn deze verschillen in uitkeringsniveaus niet in strijd met het Unierecht.
Het standpunt van appellant
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald. Appellant voert aan dat uit het arrest Vester volgt dat zijn WAO-uitkering, berekend naar een van mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, de ingangsdatum 11 augustus 2018 dient te hebben, 52 weken na het begin van toename van zijn arbeidsongeschiktheid.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv verzoekt om bevestiging van de aangevallen uitspraak.