Home

Centrale Raad van Beroep, 04-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1644, 22/2658 PW

Centrale Raad van Beroep, 04-06-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1644, 22/2658 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 juni 2024
Datum publicatie
10 september 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1644
Zaaknummer
22/2658 PW

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering bijstand. Geen schending inlichtingenverplichting.

Appellant heeft de inlichtingenverplichting niet geschonden, omdat hij bij aanvang van de bijstand het college al had geïnformeerd over zijn handelsactiviteiten met aquariumvissen. Het college heeft bij de aanvraag om bijstand bij appellant een onjuiste voorstelling doen ontstaan over de omvang en de strekking van de inlichtingenverplichting. Wel mocht het college de bijstand in een aantal maanden intrekken en terugvorderen vanwege hoge bijschrijvingen en stortingen op de bankrekening van appellant.

Uitspraak

22/2658 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 augustus 2022, 21/1460 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)

Datum uitspraak: 4 juni 2024

In deze zaak gaat het om een intrekking en terugvordering van bijstand. Het college heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd omdat hij van mening is dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door het college niet te melden dat hij handelde in aquariumvissen. Appellant heeft de inlichtingenverplichting niet geschonden, omdat hij bij aanvang van de bijstand het college al had geïnformeerd over zijn activiteiten. Door de manier waarop het college met zijn aanvraag is omgegaan, heeft het college bij appellant een onjuiste voorstelling doen ontstaan over de omvang en de strekking van de inlichtingenverplichting. De Raad geeft appellant hierin dus gelijk. Wel mocht het college de bijstand in een aantal maanden intrekken en terugvorderen vanwege hoge bijschrijvingen en stortingen op de bankrekening van appellant.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 januari 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schriemer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J. Luigies.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant ontving sinds 14 oktober 2015 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.

1.2.

Naar aanleiding van een melding van de uitkeringsconsulent van appellant dat appellant heeft gezegd dat een goede vriend (X) bedragen op zijn bankrekening had overgemaakt, heeft een handhavingsconsulent op 13 januari 2020 een nader onderzoek ingesteld. Appellant heeft bankafschriften overgelegd. Hierop waren inderdaad bijschrijvingen door X en door anderen te zien. Op 7 februari 2020 heeft de handhavingsconsulent met appellant gesproken. Tijdens dit gesprek heeft appellant verklaard dat het geld dat X overmaakte was bestemd voor de toenmalige vriendin van appellant in Kenia (Y). Ook heeft appellant verteld over zijn hobby, het handelen in aquariumvissen. Deze hobby beoefent hij samen met X.

1.3.

Hierna heeft de handhavingsconsulent het onderzoek overgedragen aan de sociale recherche. Een sociaal rechercheur heeft onder meer dossieronderzoek verricht, internet geraadpleegd, gegevens opgevraagd bij Marktplaats, X en anderen gehoord als getuige en met appellant gesproken. De bevindingen van de sociaal rechercheur zijn neergelegd in een rapport van 1 maart 2021. Uit dit rapport blijkt het volgende.

1.3.1.

Uit het dossieronderzoek kwam naar voren dat appellant bij zijn aanvraag van 24 juni 2016 bijstand had gevraagd met terugwerkende kracht tot 14 oktober 2015. Bij de aanvraag had appellant medegedeeld dat hij als hobby tropische vissen kweekt, ruilt en verkoopt. Hij had vijftig aquaria staan en hij bezat ongeveer vijfhonderd vissen. Hij verkocht de tropische vissen vanuit zijn woning. Via Marktplaats bood appellant diverse artikelen aan. Deze advertenties waren op 28 juli 2016 van internet afgehaald.

1.3.2.

Twee handhavingsconsulenten hebben in het kader van de aanvraag op 28 juli 2016 met appellant gesproken. Tijdens dit gesprek vertelde appellant dat het om ruilhandel ging. De advertenties op internet waren oude advertenties volgens appellant. Aansluitend hebben de twee handhavingsconsulenten een huisbezoek afgelegd in de woning van appellant. In de woning van appellant stonden stellingen met aquaria en daarin vissen. Appellant verklaarde opnieuw dat het ging om ruilhandel. Over de advertenties op Marktplaats vertelde appellant dat het vaak ging om herhalingsadvertenties.

1.3.3.

Met een brief van 29 juli 2016 heeft het college aan appellant verzocht om gegevens te verstrekken, waaronder een lijst met advertenties over de in- en verkoop van vissen, een lijst van leveranciers en een boekhouding. Met een brief van 5 augustus 2016 heeft appellant gereageerd op dit verzoek. Appellant heeft verklaard dat hij geen boekhouding of een lijst van leveranciers heeft, omdat hij een hobbyist is. In deze brief heeft appellant medegedeeld dat er geen advertenties meer op Marktplaats staan en dat hij de inlogcodes niet meer weet. Appellant heeft in deze brief benadrukt dat het een hobby is. Hij schrijft ook: “Mocht u nog twijfel hebben over mijn eerlijkheid in deze, ik ben best bereid om het overgrote deel van mijn vissen weg te doen, cq ergens anders onder te brengen (op enkele zeldzame soorten na). Mijn aquaria en stellingen zou ik dan behouden willen, ervanuit gaande dat er ook weer betere tijden komen.”

1.3.4.

De handhavingsconsulent heeft toen in de rapportage opgemerkt dat appellant stortingen ontving van personen en dat hij hiervan veelal aquariumboeken kocht. “Wellicht gebruikte hij die weer voor verkoop.” Ondanks vragen op het gebied van handel stelt de handhavingsconsulent voor om in oplossingen te denken en appellant bijstand te verstrekken, mede omdat er een huisuitzetting dreigde. Appellant had geen overzicht verstrekt van advertenties, maar moest dit alsnog doen. Ook moet worden onderzocht of de hobby kan worden geaccepteerd, bijvoorbeeld door toestemming te verlenen voor werkzaamheden van bescheiden schaal. Vervolgens is bij besluit van 2 september 2016 aan appellant bijstand verstrekt met ingang van 24 juni 2016.

1.3.5.

Toen appellant op 24 juni 2016 bijstand aanvroeg, had hij – zoals al vermeld – verzocht om bijstand met terugwerkende kracht vanaf 14 oktober 2015. Appellant heeft in de periode van 14 oktober 2015 tot 24 juni 2016 voorschotten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ontvangen, gedurende de bezwaarprocedure in het kader van de Wet WIA die toen nog liep. De uitkomst van het bezwaar was dat appellant niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering en dat hij de verstrekte voorschotten moest terugbetalen. De uitkeringsconsulent achtte toen nader onderzoek over de periode van 14 oktober 2015 tot 24 juni 2016 niet noodzakelijk. Met een besluit van 13 maart 2017 heeft het college bijstand toegekend aan appellant vanaf 14 oktober 2015.

1.4.

De sociaal rechercheur heeft in het kader van het op 13 januari 2020 aangevangen onderzoek naast het verrichte dossieronderzoek ook bankafschriften geraadpleegd. Op die bankafschriften van appellant in de periode van 2 maart 2018 tot en met 18 januari 2020 zijn veel mutaties te zien die betrekking hebben op Marktplaatsverkopen. Uit de bankafschriften blijkt verder dat X in deze periode grote bedragen aan appellant overmaakte en dat appellant contante bedragen stortte, tot een totaalbedrag van € 55.395,-. Appellant heeft in totaal een bedrag van € 41.854,24 overgemaakt naar zijn vriendin Y in Kenia.

1.4.1.

Op het Instagram profiel van appellant heeft de sociaal rechercheur gevonden dat appellant zich profileert als “CEO/Director van [naam bedrijf]”. Er zijn meerdere recensies van personen die aquariumvissen bij appellant hebben gekocht.

1.4.2.

De sociaal rechercheur heeft de bij Marktplaats gevorderde gegevens onderzocht. Daarbij kwam naar voren dat in de periode van 26 oktober 2016 tot en met 14 februari 2021 maandelijks door [naam bedrijf] advertenties werden geplaatst op Marktplaats, met uitzondering van de maanden oktober 2017, juli 2018 en september 2020. In deze periode zijn in totaal 2.515 advertenties geplaatst op Marktplaats.

1.4.3.

Op 16 februari 2021 hebben twee sociaal rechercheurs appellant gehoord. Appellant heeft daarbij, gevraagd naar de advertenties op Marktplaats vanaf 26 oktober 2016, verklaard dat hij verder wilde met zijn hobby.

1.5.

Op basis van de resultaten van het op 13 januari 2020 aangevangen onderzoek heeft het college met een besluit van 2 maart 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 28 juli 2021 (bestreden besluit) de bijstand van appellant per 26 oktober 2016 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand en individuele inkomenstoeslag tot een bedrag van € 65.596,35 bruto van appellant teruggevorderd. Daarnaast heeft het college een bedrag van € 420,- als ten onrechte ontvangen uit het Participatiefonds teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij handelt in aquariumvissen en aanverwante artikelen. Ook heeft appellant geen melding gemaakt van de kasstortingen en de door X op zijn bankrekening overgemaakte bedragen. Het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld omdat appellant geen deugdelijke boekhouding of urenverantwoording heeft bijgehouden van zijn handel. In de maanden juli, oktober, november, december 2018 en januari, februari, april, mei, juli, augustus en september 2019 heeft appellant daarnaast ook geen recht op bijstand omdat zijn inkomsten in de vorm van kasstortingen en bijschrijvingen meer bedragen dan de voor hem geldende bijstandsnorm.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING