Centrale Raad van Beroep, 22-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1677, 23/931 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 22-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1677, 23/931 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 augustus 2024
- Datum publicatie
- 29 augustus 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1677
- Zaaknummer
- 23/931 WMO15
Inhoudsindicatie
Intrekking maatwerkvoorziening Wmo 2015 voor individuele begeleiding. Appellant heeft zijn pgb budget niet ingezet voor hulp en daarom is deze ingetrokken.
Uitspraak
23/931 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2023, 22/334 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Diemen (college)
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
SAMENVATTING
Het college had aan appellant een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding verstrekt, in de vorm van een pgb. Omdat het verstrekte pgb niet was gebruikt, heeft het college nader onderzoek gedaan. Het college heeft de maatwerkvoorziening ingetrokken. Appellant is het hier niet meer eens, maar hij krijgt geen gelijk van de Raad.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juli 2024. Voor appellant is verschenen mr. Vetter. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.C. Schrama.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant, geboren in 1935, is bekend met lichamelijke klachten. Hij beschikt over een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Zorgverzekeringswet. Verder heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een scootmobiel en een vervoersvoorziening aan hem verstrekt. De echtgenote van appellant ontvangt een maatwerkvoorziening voor hulp in het huishouden.
Appellant heeft op 2 augustus 2019 een melding gedaan bij het college en een aanvraag ingediend voor individuele begeleiding. Met een besluit van 13 januari 2020 heeft het college aan appellant de maatwerkvoorziening individuele begeleiding in de vorm van een pgb verstrekt voor de periode van 4 september 2019 tot en met 31 december 2022. De dochter zal de hulp aan appellant leveren. De kleindochter is aangewezen als de budgetbeheerder.
Tijdens het klaarzetten van het pgb-budget voor 2021 bij de Sociale Verzekeringsbank is gebleken dat het budget voor 2019 en 2020 niet is ingezet. Daarom heeft het college besloten om een heronderzoek uit te voeren naar de hulpvraag van appellant en de pgb-vaardigheid van de budgetbeheerder. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een rapport van 28 juli 2021.
Met een besluit van 20 augustus 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 15 december 2021 (bestreden besluit), heeft het college de maatwerkvoorziening vanaf 31 december 2020 herzien (lees: ingetrokken). Aan de intrekking heeft het college het bepaalde in artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder b, d en e, van de Wmo 2015 ten grondslag gelegd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.