Home

Centrale Raad van Beroep, 28-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1683, 23/2849 WIA

Centrale Raad van Beroep, 28-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1683, 23/2849 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 augustus 2024
Datum publicatie
30 augustus 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1683
Zaaknummer
23/2849 WIA

Inhoudsindicatie

Proceskostenveroordeling. Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gewijzigd. De rechtbank had het primaire besluit moeten herroepen en zelf in de zaak voorzien, ook voor wat betreft de gewijzigde restverdiencapaciteit. Tevens had de rechtbank het Uwv moeten veroordelen in de kosten die appellant in bezwaar heeft gemaakt. Ook de proceskostenveroordeling in beroep is onvolledig nu er geen vergoeding is toegekend voor de door hem ingediende reacties van 19 april 2023 en 14 juni 2023. De Raad zal het Uwv veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

23/2849 WIA

Datum uitspraak: 28 augustus 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2023, 22/4027 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I. Amghar, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere gronden van het hoger beroep ingediend.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft op 27 mei 2024 een nader stuk ingediend, daarbij de inhoudelijke gronden van hoger beroep ingetrokken en de gronden over de proceskostenveroordeling gehandhaafd. Het Uwv heeft hierop gereageerd.

Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De Raad heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant ontvangt sinds 15 januari 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.

1.2.

Bij een herbeoordeling op verzoek van appellant, heeft het Uwv bij besluit van 19 juli 2021 vastgesteld dat hij per 18 augustus 2020 43,43% arbeidsongeschikt is. Appellant is meer arbeidsgeschikt dan voorheen, maar de hoogte van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA wijzigt niet tot en met 31 juli 2023. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij besluit van 20 juli 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

1.3.

Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gewijzigd. Het Uwv heeft berekend dat appellant 46,58% arbeidsongeschikt is en aangegeven dat daardoor ook zijn resterende verdiencapaciteit wijzigt (€ 1.805,60 in plaats van € 1.912,09 per maand). De periode van 24 kalendermaanden, waarin de uitkering niet wordt gewijzigd, blijft duren tot en met 31 juli 2023.

1.4.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover dat ziet op het arbeidsongeschiktheidspercentage en zelf in de zaak voorzien door de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen op 46,58%. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de door appellant gemaakte proceskosten en bepaald dat het Uwv het griffierecht moet vergoeden.

1.5.

Het Uwv heeft bij besluit van 8 april 2024 vastgesteld dat appellant per 2 augustus 2022 100% arbeidsongeschikt is en daarom vanaf 1 augustus 2023 doorlopend recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA.

2.1.

Appellant heeft vanwege het besluit van 8 april 2024 de in hoger beroep ingediende medische en arbeidskundige gronden tegen het bestreden besluit ingetrokken. Hij heeft zijn verzoek om het Uwv te veroordelen in de proceskosten in bezwaar en beroep gehandhaafd.

2.2.

Appellant stelt dat de rechtbank een te lage proceskostenveroordeling heeft uitgesproken door daarbij niet de nadere reacties van appellant in beroep van 19 april 2023 en 14 juni 2023 te betrekken en het Uwv niet te veroordelen in de kosten van de bezwaarfase. Daarnaast verzoekt appellant het Uwv te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

3.1.

Het Uwv stemt niet in met de door appellant gevraagde vergoeding van de proceskosten en het griffierecht in hoger beroep, omdat het bestreden besluit van 20 juli 2022 niet onrechtmatig is gebleken door het besluit van 8 april 2024. Daarom is er volgens het Uwv geen ruimte voor een veroordeling in die kosten.

3.2.

Over de gevraagde vergoeding voor het indienen van zienswijzen in beroep handhaaft het Uwv het eerder ingenomen standpunt dat dit niet aan de orde is, omdat de rechtbank geen bestuurlijke lus heeft toegepast. Het Uwv baseert zich hierbij op de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), onder A1, punt 12.

3.3.

Het Uwv is het met appellant eens dat de rechtbank bij de proceskostenveroordeling twee punten had moeten toekennen voor de kosten in bezwaar.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling juist is. De Raad komt tot het oordeel dat dit niet het geval is en het hoger beroep dus slaagt.

Kosten bezwaar

5.1.

Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat door de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant van 43,43% naar 46,58% sprake is van een wijziging in de restverdiencapaciteit met als gevolg een wijziging van de rechtspositie van appellant (de hoogte van de inkomenseis).1 Gelet daarop had de rechtbank niet kunnen volstaan met gedeeltelijke vernietiging van het besluit en zelf voorzien wat betreft het arbeidsongeschiktheidspercentage. De rechtbank had het primaire besluit moeten herroepen en zelf in de zaak voorzien, ook voor wat betreft de gewijzigde restverdiencapaciteit. De Raad zal dat hierna alsnog doen.

5.2.

Vanwege de herroeping van het primaire besluit had de rechtbank het Uwv moeten veroordelen in de kosten die appellant in bezwaar heeft gemaakt. Het Uwv moet deze kosten alsnog vergoeden. Deze kosten worden begroot op twee punten (indienen bezwaarschrift en aanwezigheid bij de hoorzitting, € 624,- per punt), in totaal € 1.248,-.

Proceskosten beroep

6.1.

Appellant wordt gevolgd in zijn standpunt dat de proceskostenveroordeling in beroep onvolledig is nu er geen vergoeding is toegekend voor de door hem ingediende reacties van 19 april 2023 en 14 juni 2023. In tegenstelling tot het standpunt van het Uwv komen deze proceshandelingen niet slechts voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een tussenuitspraak. Hiertoe wordt als volgt overwogen.

6.2.

Op grond van artikel 2, eerste lid onderdeel a en de Bijlage onder A1, punt 3, bij het Bpb komen deze proceshandelingen voor vergoeding in aanmerking als de bestuursrechter de indiener van het beroepschrift op grond van artikel 8:43, eerste lid, van de Awb, uitdrukkelijk, onder vaststelling van een termijn, in de gelegenheid heeft gesteld schriftelijk te repliceren. De rechtbank heeft appellant bij brieven van 5 april 2023 en 12 mei 2023 verzocht binnen twee weken te reageren op de door het Uwv ingebrachte stukken. Appellant heeft daaraan gevolg gegeven met de reacties van 19 april 2023 en 14 juni 2023. Daarom komen de kosten voor het indienen van deze reacties voor vergoeding in aanmerking.

6.3.

De proceskostenveroordeling in beroep moet dus worden gebaseerd op drie punten, in plaats van twee. De Raad zal alsnog de juiste proceskosten in beroep toekennen, en daarbij rekening houden met de actuele waarde per punt.2

Proceskosten en griffierecht hoger beroep

7.1.

De Raad zal het Uwv veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. De kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep worden begroot op € 875,- (één punt voor het indienen van het hogerberoepschrift (€ 875,- per punt)).

7.2.

Tenslotte zal de Raad met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb bepalen dat de griffier van de Raad het door appellant betaalde griffierecht in hoger beroep van € 136,- vergoedt.

Conclusie en gevolgen

8. Het hoger beroep slaagt. Wat in 5 en 6 is overwogen heeft de rechtbank niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.

9. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.248,- in bezwaar, € 2.625,- in beroep en € 875,- in hoger beroep. Daarmee bedragen de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten (in bezwaar, beroep en hoger beroep) in totaal € 4.748,-.

BESLISSING