Centrale Raad van Beroep, 21-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1686, 23/2745 WIA-T
Centrale Raad van Beroep, 21-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1686, 23/2745 WIA-T
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21 augustus 2024
- Datum publicatie
- 30 augustus 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1686
- Zaaknummer
- 23/2745 WIA-T
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak. Toekenning WIA-uitkering aan werkneemster van appellante waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Niet duurzaam. De Raad volgt de rechtbank niet in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat van een fysiek spreekuur kon worden afgezien en dat geen informatie bij de behandelaren hoefde te worden opgevraagd. Het bestreden besluit is gebaseerd op een onvoldoende zorgvuldig onderzoek en is voorzien van een onvoldoende draagkrachtige motivering. Opdracht herstel gebreken bestreden besluit binnen een termijn van twaalf weken.
Uitspraak
23/2745 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 augustus 2023, 22/2721 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht een WIA-uitkering aan de werkneemster van appellante heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Daarbij gaat het ook over de vraag of de arbeidsongeschiktheid duurzaam is.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A. van der Steen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Werkneemster heeft desgevraagd verklaard niet als partij aan de procedure deel te willen nemen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 juli 2024. Voor appellante is mr. Van der Steen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Omdat werkneemster geen toestemming heeft gegeven om haar medische gegevens aan appellante te verstrekken zal de Raad terughoudend zijn met het opnemen van inhoudelijkmedische overwegingen in deze uitspraak om te voorkomen dat appellante alsnog kennisneemt van de medische situatie van werkneemster.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Een werkneemster van appellante is op 1 april 2020 uitgevallen voor haar werk als kassamedewerker voor 16,5 uur per week. Nadat werkneemster een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat werkneemster bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 maart 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat werkneemster niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft geen functies kunnen selecteren en daarom de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Bij besluit van 17 maart 2022 heeft het Uwv werkneemster met ingang van 30 maart 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
Bij besluit van 30 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster ongewijzigd vastgesteld op 100%. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Het medisch onderzoek is zorgvuldig geweest. De medische aspecten zijn beoordeeld door een primaire arts, die werkneemster psychisch en lichamelijk heeft onderzocht en informatie bij de bedrijfsarts heeft ingewonnen. Omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen, was er geen reden om het onderzoek te herhalen door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank kan dat goed volgen, zeker nu er sprake is van een nieuw ziektebeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep mocht afzien van het opvragen van medische informatie bij de behandelaren, omdat het medisch beeld uitgebreid naar voren is gekomen in het medisch onderzoeksverslag van de primaire arts, mede op basis van lichamelijk en psychisch onderzoek.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van werkneemster op 30 maart 2022 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De FML komt in grote lijnen overeen met de door de bedrijfsarts opgestelde belastbaarheid, waaraan appellante indertijd nooit getwijfeld heeft. Werkneemster was zelf redelijk op de hoogte van de bij haar gevonden afwijkingen. Daarnaast zijn de beperkingen en urenbeperking juist vastgesteld volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het nadere rapport van 10 januari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nogmaals gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat voor het aanpassen van de FML. De rechtbank heeft deze toelichting gevolgd.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de beperkingen in de FML niet duurzaam zijn. Zij heeft toegelicht dat niet bekend is wat de prognose van dit nieuwe ziektebeeld is. Met een verwijzing naar het stappenplan van het Uwv komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie dat er een meer dan geringe kans op herstel is. Daarbij heeft zij opgemerkt dat het stappenplan bedoeld is voor bekende aandoeningen waarvoor een wel of niet bekende behandeling kan worden ingezet. De rechtbank heeft deze motivering navolgbaar geacht. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat het stappenplan slechts een hulpmiddel is bij de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Het niet zetten van alle achtereenvolgende stappen maakt niet dat sprake is van een onzorgvuldig tot stand gekomen of onvoldoende gemotiveerd besluit. Ook zonder het expliciet volgen van alle stappen kan het Uwv tot een zorgvuldige en afdoende gemotiveerde besluitvorming komen, zeker gelet op het feit dat sprake is van een nieuw ziektebeeld. Dit betekent dat volgens de rechtbank het Uwv terecht heeft besloten om werkneemster per 30 maart 2022 een WGAloongerelateerde uitkering toe te kennen en geen IVA-uitkering, omdat zij per die datum wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
Het standpunt van appellante
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat appellante als werkgever geen toegang heeft tot de medische gegevens van de werkneemster. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom ten onrechte werkneemster niet op een spreekuur gezien en geen informatie opgevraagd bij de behandelaren van werkneemster. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had niet kunnen volstaan met dossieronderzoek, omdat de werkneemster in de primaire fase niet is gezien door een verzekeringsarts. Verder is het medisch onderzoek onzorgvuldig geweest, omdat geen inzicht is verschaft in de oordeelsvorming en keuzes wat des te meer klemt omdat geen afwijkingen zijn aangetoond.
Verder stelt appellante dat de vastgestelde beperkingen niet (voldoende) zijn geobjectiveerd. De urenbeperking is niet conform de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid gemotiveerd. Er zou sprake zijn van energetische beperkingen, maar dat is onvoldoende gemotiveerd. Ook wordt niet ingegaan op de opmerking van de arts-gemachtigde van appellante over de in de FML opgenomen beperking op punt 1.8.1.
Tot slot vindt appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de beperkingen niet duurzaam zijn. Het gaat om een nieuw ziektebeeld met een onbekende prognose op lange termijn. Daardoor kan niet gezegd kan worden dat de kans op verbetering redelijk tot goed is. Er had daarom een IVA-uitkering moeten worden toegekend.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.