Centrale Raad van Beroep, 27-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1701, 23/1077 PW
Centrale Raad van Beroep, 27-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1701, 23/1077 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 augustus 2024
- Datum publicatie
- 23 september 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1701
- Zaaknummer
- 23/1077 PW
Inhoudsindicatie
Voortzetting van bijstand in de vorm van een lening. Waarde eigen woning. Artikel 50 PW vormt niet alleen bij een eerste beoordeling van de aanspraak op bijstand het toetsingskader, maar ook als het college bij een herbeoordeling van een eerder toegekende uitkering de vraag te beantwoorden heeft of de verlening van bijstand die om niet werd verstrekt, in die vorm kan worden gehandhaafd. Het college mocht voor de bepaling van de waarde van de woning uitgaan van de WOZ-waarde. Verder is het college verplicht om de bijstandsverlening aan appellant voort te zetten als lening en voor een nadere belangenafweging laat artikel 50, tweede lid, van de PW, het college geen ruimte.
Uitspraak
23/1077 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 februari 2023, 21/2123 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almelo (college)
Datum uitspraak: 27 augustus 2024
Deze zaak gaat om de vraag of het college de bijstand van appellant terecht heeft voortgezet als geldlening in verband met de (gestegen) waarde van de eigen woning van appellant. De Raad oordeelt dat dit het geval is. Appellant krijgt dus geen gelijk.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.F. Briedé, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant behandeld op een zitting op 4 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Briedé. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door N.H. Wichard.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant is eigenaar van een door hemzelf bewoonde woning. Op deze woning rust een hypotheekschuld van € 112.500,- (aflossingsvrij).
Naar aanleiding van de melding van appellant dat de WOZ-waarde van zijn woning per 1 januari 2021 was gestegen tot € 227.000,-, heeft het college nader onderzoek gedaan naar het recht op bijstand van appellant.
Met een besluit van 11 mei 2021 (besluit 1) heeft het college bepaald dat, vanwege de waarde van de woning, de bijstand van appellant per 1 juli 2021 wordt voortgezet als geldlening. Het college heeft appellant tevens verplicht om mee te werken aan het vestigen van een krediethypotheek, als zekerheid voor de terugbetaling van de lening.
Met een besluit van 8 juli 2021 (besluit 2) heeft het college het recht op bijstand van appellant opgeschort, omdat hij niet tijdig had meegewerkt aan het vestigen van een krediethypotheek.
Met een besluit van 9 juli 2021 (besluit 3) heeft het college het besluit van 8 juli 2021 herroepen en appellant een termijn gesteld tot 9 augustus 2021 om toestemming te vragen aan eerste hypotheeknemer voor het vestigen van een tweede hypotheek ten behoeve van de gemeente van het college.
Met een besluit van 25 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren tegen besluit 1 en 3 ongegrond verklaard.
Met ingang van 1 september 2021 verricht appellant werkzaamheden waarmee hij meer verdient dan de bijstandsnorm.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee dat besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.