Centrale Raad van Beroep, 29-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1707, 23/466 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 29-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1707, 23/466 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 29 augustus 2024
- Datum publicatie
- 9 september 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1707
- Zaaknummer
- 23/466 WMO15
Inhoudsindicatie
Herziening maatwerkvoorziening per 1 januari 2021 naar een ‘algemene voorziening schoon huis’ voor onbepaalde tijd, met een maximale omvang van 105 uur per kalenderjaar. Het standpunt van appellante dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht omdat dat telefonisch heeft plaatsgevonden, wordt niet gevolgd. De wet- en regelgeving stelt een huisbezoek niet verplicht.
Uitspraak
23/466 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2022, 21/4197 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van het Openbaar Lichaam Rogplus, als rechtsopvolger van het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord (Rogplus)
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
Rogplus heeft de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van appellante herzien en haar in aanmerking gebracht voor de ‘algemene voorziening schoon huis’. De Raad is het met de rechtbank eens dat Rogplus niet bij appellante het vertrouwen heeft gewekt dat de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning zou doorlopen tot de oorspronkelijke einddatum. Verder heeft Rogplus kunnen weigeren een aanvullende maatwerkvoorziening te verstrekken voor de maaltijdverzorging en voor hulp bij het doen van de boodschappen.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.M.J. Iqbal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Rogplus heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 juli 2024. Appellante is via een videoverbinding verschenen, bijgestaan door mr. Iqbal. Rogplus heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. de Jong.
OVERWEGINGEN
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante, geboren in 1949, is bekend met chronische pijnklachten door artrose, osteoporose en reuma. Zij ondervindt beperkingen in de mobiliteit. In verband daarmee heeft Rogplus aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt, laatstelijk met een besluit van 24 mei 2017 voor de periode 5 juni 2017 tot en met 4 juni 2021.
Bij besluit van 1 oktober 2020, gehandhaafd bij besluit van 22 juni 2021 (bestreden besluit), heeft Rogplus de bij besluit van 24 mei 2017 verstrekte maatwerkvoorziening herzien en aan appellante per 1 januari 2021 voor onbepaalde tijd een ‘algemene voorziening schoon huis’ verstrekt, met een maximale omvang van 105 uur per kalenderjaar.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft, samengevat en voor zover van belang, het volgende overwogen. De normtijden behorende bij de algemene voorziening schoon huis zijn gebaseerd op het rapport ‘Normering van de basisvoorziening schoon huis van 12 augustus 2016’ van KPMG Plexus en Bureau HHM (het KPMG-rapport Utrecht). Dat is ter onderbouwing van de algemene voorziening aanvaardbaar, mede in aanmerking genomen dat bijlage 1 bij de Beleidsregels en nadere regel maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2020 voorziet in maatwerk in het geval dat beïnvloedingsfactoren meer uren huishoudelijke hulp noodzakelijk zouden maken. Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van Rogplus dat de algemene voorziening volstaat. Daarnaast heeft Rogplus genoegzaam gemotiveerd dat appellante niet in aanmerking komt voor een aanvullende maatwerkvoorziening. Bij het doen van boodschappen wordt zij geholpen door een kennis en in het incidentele geval dat de kennis op vakantie is, laat appellante boodschappen thuis bezorgen. Appellante kookt zelf en ondervindt geen problemen met het eten van de maaltijd. Hoewel zij aangeeft vanwege vermoeidheid spullen te laten vallen, volgt daaruit onvoldoende dat zij bij het nuttigen en bereiden van de maaltijd niet zelfredzaam is. Verder faalt het beroep op het opgewekte vertrouwen dat de met het besluit van 24 mei 2017 verstrekte maatwerkvoorziening tot de einddatum zou doorlopen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna uiteengezet en besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Het standpunt van appellante dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht omdat dat telefonisch heeft plaatsgevonden, wordt niet gevolgd. De wet- en regelgeving stelt een huisbezoek niet verplicht. Appellante heeft bovendien niet duidelijk gemaakt welke informatie ontbreekt in het indicatierapport. Anders dan appellante heeft gesteld is daarin wel aandacht besteed aan haar vergeetachtigheid en aan de kenmerken van haar woning.
De beroepsgrond dat Rogplus een maatwerkvoorziening voor hulp bij het doen van de boodschappen had moeten verstrekken, slaagt niet. Ter zitting heeft appellante verklaard dat een kennis hulp verleent bij het doen van de boodschappen en dat zij de boodschappen laat bezorgen wanneer die kennis op vakantie is. Niet gebleken is dat de minimale bestelwaarde van boodschappenbesteldiensten een belemmering vormt om boodschappen te laten bezorgen. Dit betekent dat appellante de problemen die zij ondervindt bij zelfredzaamheid of participatie kan verminderen of wegnemen op eigen kracht of met hulp van personen uit haar sociale netwerk. Dat appellante graag onder de mensen komt, zoals zij ter zitting heeft verklaard, maakt dit niet anders. Een maatwerkvoorziening voor hulp bij het doen van de boodschappen is daarvoor niet bedoeld.
De beroepsgrond dat een maatwerkvoorziening voor de maaltijdverzorging had moeten worden verstrekt slaagt evenmin. Ter zitting heeft appellante verklaard dat zij simpele maaltijden bereidt of kant-en-klare maaltijden eet. Appellante is daarmee in staat om op eigen kracht de beperkingen in de zelfredzaamheid weg te nemen of te verminderen. Hoewel de Raad begrijpt dat dit geen ideale situatie is, betekent dit nog niet dat appellante op een maatwerkvoorziening is aangewezen. Van een belemmering om, indien gewenst, gebruik te maken van een maaltijdservice, is niet gebleken.
Appellante heeft aangevoerd dat Rogplus het vertrouwen heeft gewekt dat de met het besluit van 24 mei 2017 verstrekte maatwerkvoorziening tot de einddatum zou doorlopen. Deze beroepsgrond is een herhaling van wat appellante in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgrond afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze grond niet leidt tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overweging van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan gegeven oordeel.
Ter zitting heeft appellant nog aangevoerd dat de omvang van de huishoudelijke ondersteuning onvoldoende is, omdat de open ruimte op de benedenverdieping van haar woning vervuild raakt. Dit betoog slaagt niet. De voor de algemene voorziening schoon huis gehanteerde basisnorm is gebaseerd op het onderzoek dat heeft geleid tot het KPMGrapport Utrecht. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan dit onderzoek worden aangemerkt als een onafhankelijk en deugdelijk onderzoek.1 Het ligt op de weg van appellante om aannemelijk te maken dat de hieruit voortvloeiende basisnorm in haar geval niet toereikend is. Appellante heeft dit niet onderbouwd.