Centrale Raad van Beroep, 22-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1710, 23/908 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 22-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1710, 23/908 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 augustus 2024
- Datum publicatie
- 3 september 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1710
- Zaaknummer
- 23/908 WMO15
Inhoudsindicatie
Anders dan de rechtbank heeft overwogen is met het bestreden besluit de rechtspositie van appellante gewijzigd. Sprake van herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Dit betekent dat het college ten onrechte geen kosten in bezwaar heeft vergoed. Het college heeft het bestreden besluit niet mogen baseren op het HHM Normenkader 2019, voor zover dat ziet op het resultaat wasverzorging. Het college zal ook alsnog moeten bezien of de incontinentieproblematiek van appellante moet leiden tot meer extra uren aan huishoudelijke ondersteuning. Opdracht aan het Uwv om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Proceskostenvergoeding. Rechtstreeks beroep bij de Raad.
Uitspraak
23/908 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
9 februari 2023, 22/3333 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (college)
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
De Raad is van oordeel dat het college ten onrechte de door appellante in bezwaar gemaakte kosten niet heeft vergoed. Door met het bestreden besluit de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in uren te indiceren heeft het college de rechtspositie van appellante gewijzigd en is sprake van een herroeping van het primaire besluit wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld. Het college heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juli 2024. Voor appellante is verschenen mr. Wevers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E. Tak en mr. S. Piets.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante, geboren in 1938, ondervindt beperkingen door slechtziendheid, artrose, evenwichtsstoornissen en incontinentie.
Het college heeft aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 tot en met 31 augustus 2021 een maatwerkvoorziening verstrekt voor huishoudelijke ondersteuning met een omvang van 195 minuten per week. Appellante heeft zich op 28 juni 2021 bij het college gemeld voor verlenging van de maatwerkvoorziening. Op 7 juli 2021 heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden, waarin de ondersteuningsbehoefte van appellante is onderzocht en naar aanleiding daarvan is een ondersteuningsplan opgesteld. Aan de hand van het persoonlijke ondersteuningsplan heeft appellante samen met de zorgaanbieder het huishoudplan ingevuld en op 16 augustus 2021 ondertekend. In dit plan is aangegeven welke werkzaamheden nodig zijn ten aanzien van de resultaatgebieden schoon en leefbaar huis en wasverzorging.
Met een besluit van 19 augustus 2021 heeft het college aan appellante voor de periode van 1 september 2021 tot en met 31 augustus 2026 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt in de vorm van een ondersteuningsarrangement (Lichamelijke achteruitgang pakket A) in zorg in natura. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt, onder meer omdat in het besluit niet staat op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning zij aanspraak heeft.
Met een besluit van 21 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft het besluit van 19 augustus 2021 in stand gelaten, onder aanvulling van de in het bestreden besluit gegeven motivering. Het college heeft de omvang van de verstrekte ondersteuning vastgesteld op 182 uur per jaar (gemiddeld 3,5 uur per week). Hierbij is uitgegaan van het in de gemeentelijke beleidsregels opgenomen normenkader. De daarin neergelegde tijdnormeringen zijn gebaseerd op het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van Bureau HHM (HHM Normenkader 2019). Het college heeft overeenkomstig dit normenkader de basisnorm van 108 uur per jaar verstrekt. Daarbovenop is 26 uur per jaar toegekend voor extra inzet, 4 uur per jaar voor een extra kamer die niet in gebruik is als slaapkamer, 30 uur per jaar voor overname van de wasverzorging en 14 uur per jaar voor extra inzet voor de wasverzorging.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Het college heeft met het besluit van 19 augustus 2021 niet duidelijk gemaakt op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning appellante aanspraak heeft. In het bestreden besluit heeft het college de motivering aangevuld en is sprake van een maatwerkvoorziening met daarbij een vermelding van het aantal uren. Het aanvullen van de motivering in het bestreden besluit heeft er niet toe geleid dat het bestreden besluit een andere strekking en rechtsgevolg heeft dan het primaire besluit. Met de aanvullende motivering in het bestreden besluit is alleen verduidelijkt op hoeveel uur ondersteuning appellante recht heeft door het toegekende aantal uur nu wel te vermelden. Het college was daarom niet gehouden het primaire besluit te herroepen en de bezwaarkosten te vergoeden.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.