Home

Centrale Raad van Beroep, 28-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1723, 22/1573 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 28-08-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1723, 22/1573 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 augustus 2024
Datum publicatie
10 september 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:1723
Zaaknummer
22/1573 WAJONG

Inhoudsindicatie

Weigering toekennen Wajong-uitkering. Zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank heeft terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Uitspraak

22/1573 WAJONG

Datum uitspraak: 28 augustus 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 april 2022, 20/3565 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.G.B. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 november 2023. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

Het onderzoek ter zitting is geschorst. Het Uwv heeft nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden. Partijen hebben over en weer gereageerd.

Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.

Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft met een door het Uwv op 11 november 2019 ontvangen brief van de gemeente Oldambt een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante continu hoofdpijn heeft en klachten van duizeligheid, flauwvallen als gevolg van een aangeboren AVM (arterioveneuze malformatie) achter haar rechteroor. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de plastisch chirurg, huisarts en het Ommelander Ziekenhuis Groningen. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna bij besluit van 16 april 2020 geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft.

1.2.

Bij besluit van 6 november 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

2.1.

De rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 23 oktober 2020 op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd waarom appellante één uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Met de enkele stelling van appellante dat zij geen arbeidsvermogen heeft, heeft zij deze overwegingen niet concreet bestreden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast in zijn rapport van 21 januari 2022 inzichtelijk en toereikend gemotiveerd waarom de door appellante in de beroepsprocedure ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft voor wijziging van het eerdere standpunt. De rechtbank ziet geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in zijn standpunt te volgen.

2.2.

De arbeidsdeskundigen hebben vastgesteld dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat zij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, te weten de taak ‘afstoffen’. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rapporten van de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd en inzichtelijk zijn. Dat appellante, naar zij stelt, haar nek niet kan bewegen en niet kan bukken, maakt niet dat zij de taak ‘afstoffen’ niet kan doen. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waaruit het tegendeel blijkt.

Het standpunt van appellante

3.1.

Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij vindt dat zij geen arbeidsvermogen heeft en haar behandelend medisch specialist van het UMCG ondersteunt haar in dit standpunt. Door haar aandoening kampt appellante met zodanige zware duizelingen dat zij in feite niets kan doen. Het verrichten van veilige enkelvoudige werkzaamheden in haar eigen tempo is niet mogelijk omdat appellante niet in staat is om haar nek te bewegen of te bukken. De door het Uwv geselecteerde taak ‘afstoffen’ is dus onmogelijk voor appellante om uit te oefenen. De bevindingen van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen druisen in tegen de bevindingen van de medisch specialist.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING