Centrale Raad van Beroep, 11-09-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1762, 23/2407 WIA
Centrale Raad van Beroep, 11-09-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1762, 23/2407 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 11 september 2024
- Datum publicatie
- 12 september 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:1762
- Zaaknummer
- 23/2407 WIA
Inhoudsindicatie
Weigering toekennen WIA-uitkering omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing. De belasting in de voorgehouden functies overschrijden de mogelijkheden van appellant niet.
Uitspraak
23/2407 WIA
Datum uitspraak: 11 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 november 2022, 21/5589 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 19 oktober 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant was het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig en heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. In het bijzonder heeft appellant, onder verwijzing naar een rapport van het Expertise Instituut, aangevoerd dat een grotere urenbeperking had moeten worden aangenomen. Omdat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld, acht appellant zich ook niet in staat de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De Raad volgt de standpunten van appellant niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Kattestaart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaak 22/3914 WIA plaatsgevonden op19 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kattestaart. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker/operator voor gemiddeld 40,59 uur per week. Op 22 oktober 2018 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en hij heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 oktober 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 1 december 2020 geweigerd appellant met ingang van 19 oktober 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 23 september 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dit onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, lichamelijk en psychisch onderzoek, de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector en het gestelde in het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat de informatie van de behandelend sector is meegewogen in de bezwaarprocedure en dat op basis van de beschikbare gegevens tot een zorgvuldige beoordeling van appellants belastbaarheid kon worden gekomen. Appellant heeft niet gespecificeerd welke specialisten de verzekeringsarts bezwaar en beroep had moeten raadplegen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om appellant te volgen in zijn standpunt dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kort en te oppervlakkig was. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Bij het vaststellen van de beperkingen is rekening gehouden met de stoma, de knieklachten en de psychische problematiek. Naar aanleiding van het door appellant overgelegde rapport van het Expertise Instituut van 21 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 21 september 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat de stoma van appellant niet leidt tot een grotere urenbeperking en dat met het beperkte energetische vermogen van appellant in voldoende mate rekening is gehouden met de vastgestelde beperkingen ten aanzien van fysiek zwaar werk en de vastgestelde urenbeperking voor gemiddeld 30 uur per week (tot en met 32 uur per week). Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat appellant wellicht feitelijk meer dan vier uur per dag besteedt aan zijn stoma, maar dat daar medisch gezien geen enkele noodzaak toe is. Uitgaande van de juistheid van de FML, is de rechtbank niet gebleken dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat deze functies geschikt voor appellant worden geacht.
Het standpunt van appellant
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig is verricht. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat hij tijdens de gesprekken met de verzekeringsartsen niet het gevoel had dat zijn klachten serieus werden genomen. Bovendien is geen informatie opgevraagd bij zijn behandelend artsen. Verder heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld. In het bijzonder heeft appellant zich, onder verwijzing naar de in beroep ingediende rapporten van het Expertise Instituut, op het standpunt gesteld dat een grotere urenbeperking had moeten worden aangenomen. De stoma in combinatie met de psychische problematiek en de opvlammende psoriasis maakt dat appellant een objectief medische beperking heeft waardoor hij meer dan vier uur per dag moet besteden aan (de verzorging van) zijn stoma en recuperatie. Hiermee is onvoldoende rekening gehouden bij het vaststellen van de urenbeperking. Appellant heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat de verwachting ten aanzien van de verbetering van zijn belastbaarheid redelijk tot goed is. Hij heeft de Raad verzocht om te oordelen dat het Uwv de door het Expertise Instituut vastgestelde urenbeperking moet overnemen in de FML of een onafhankelijke deskundige te benoemen. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.